J. R. KEUSS
WE HL MUIL
22e Jaargang.
Vrijdag 27 Februari 1931
No. 17.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINGEN EN OMSTREKEN
DE VONDELING.
HEERENBAAI
WIERINGER COURANTS
VERSCHIJNT ELKEN
DINSDAG en VRIJDAG.
ABONNEMENTSPRIJS
per 3 maanden 1.
CORN. J. BOSKER, W I E R I N O E N
UITGEVER I
ion,
BUREAU:
Hippolytnshoef Wielingen,
Telefoon Infercomm. No. 18.
ADVERTENTIëN
Van 15 regels 0.50.
Iedere regel meer 0.10
HEERENBAAI
P0RT0RIC0.
TABAKSFABRIEK „DE WAKENDE LEEUW"
LAAT A, 125 ALKMAAR.
Prima kwaliteit in alle prijzen.
Spaart onze rebussen
hebben ook als punten groote waarde.
70 80 100 120 140 150 160 180
200 225 250 300 350 400 450 en
500 cent per pond.
DE IEPENZIEKTE?
door J. L. Lütjeharms Schagen.
Reeds had ik een stukje copie gereed om
naar de redactie dezer courant te zenden
over „Iepenziekte" toen ik vlak voor mijn
deur eenige iepenboomen zag omhakken wel
ke aan „Iepenziekte" leden. Ik heb dan ook
direct deze hoornen als mijn onderzoekings
terrein gekozen en heb mijn stukje copie wat
ik reeds klaar had in de prullemand gedepo
neerd. Wel kom ik nu op een terrein waar ik
mij totnogtoe niet op gewaagd heb, maar
daar het onderwerp „Iepenziekte" mij steeds
in hooge mate heeft geïnteresseerd heb ik
mij nu ook eens op dit terrein begeven. Met
loupe, mesjes en pinsetten, plus fleschjes en
doosjes, heb ik mij naar een omgehakte boom
Wat jonge moedertjes interesseert, uac is niet alleen het soepele
batist en flanel, in zachte tinten, maar ook de aardige schabloon- en
borduur-motieven, die men tegenwoordig overal vindt. En 't is niet
eens noodzakelijk, om altijd schabionen te koopen. want met wat
kinderprentenboeken bereikt men hetzelfde.
Een kinderjurkje, gesierd met een kikker, een olifantje, een haasje,
dat is heusch geen kunst om te bereiden. Men neemt uit een dieren-
prentenboek een dier en calqueert dat op een stevig, dun stuk papier.
Dit kunt dan als patroon houden, maar natuurlijk kunt het
dierfiguur ook onmiddellijk op liet jurkje of de stof, waarvoor de
applicatie dient, overbrengen of calqueeren. Applicaties op kinder-
kleertjes zijn altijd grappig, omdat een hel patroontje een eenvoudig
stofje geheel kan opfleuren. En ook de babykleertjes zijn er mee
getooid. Een rose pakje met blauw vlindertje, het mutsje en wagen
kleedje dito gegarneerd, bestaat er wel iets llevers?
Voor babykleertjes kiest men uit den aard der zaak eenvoudiger
en zachter getinte motieven, zooals bloempjes en vlinders. Men kan
een dergelijk figuurtje mei zijde natuurlijk ook nog bijborduren.
Practische luierbroekjes zijn de bijgaande modellen, waarvan éen
gevoerd ls met badstof. De iets oudere baby is tegenwoordig getooid
met een band-loos mutsje, waarvan de strik van achteren zit
Ook slabbetjes zijn aardige voorwerpjes om leuk te versleren.
Vooral voor baby is het Engelscbe model practiseh, daar men dat
met een band en strikje om het middeltje op den rug sluit.
Van de dierfiguren, waarover ik hier net schreef, zijn nog meer
leuke duigen U' vervaaruigen
Niet alleen kleertjes, maar
ook (en vooral ais de dier
figuren in Baby's prenten
boek groot zijn) muren kun
nen er zoo aardig mee gegar
neerd worden. Tk bedoel dan
muren van Kinderkamers.
Het rustige, gl'adde behang,
dat men tegenwoordig hoofd
zakelijk kiest voor de kinder
kamer. ls luist practiseh om
oeplakt te worden. Wanneer
men drie goedkoope groote
prentenboeken koopt en men
orengt enkele dieren-motie-
ven op de muur, dan ls het
resultaat schitterend, üp gele,
beige fond. staan aardig:
bruine kameelen. grijze olifan
ten, etc., terwijl olifanten en
witte ijsberen het ook prach
tig doen op 'blauw behang.
En het kind vindt trouwe
kameraadjes in dez<* beesten.
FEUILLETON.
3.
Met zulke vaardige handen en dus die be
stand zijn tegen alle vermoeieniss, voeten
die altijd in de-1 weer zijn, met een helder
hoofd en een vorschenden geest, die er steds
op uit is, het meest practische te bedenken,
kan men wel zeker zijn, dat men niet lang
ondergeschikte blijft. Toen ik metselaarsbaas
was geworden en mannen onder mij had,
voelde ik me eerst recht in mijn element.
Men heeft zich wel eens beklaagd, dat ik niet
gemakkelijk was. Nu, mijn orders waren ook
zoo duidelijk en precies, dat de goede werklui
mij met genoegen gehoorzaamden, want die
luisterden liever naar een chef, die wat kort
aangebonden is, dan naar een die niet weet
wat hij wil. i
De heer Corbil, de aannemer onder wien
ik stond, was juist de geschikte man voor mij
om mee samen te werken. Ik kon het niet
beter getroffen hebbenz'n humeur, z'n ka
rakter waren als geknipt voor den omgang-
met mij. Hij had zin voor het avondtuurlijke
en was meer vindingrijk van geest dan wel
oordeelkundig. De dwazen verdiepen zich in
de kleinigheden de tragen slaan er in het
geheel geen acht op en de sterken van geest
houden zich met de min zoowel als met de
meer belangrijke dingen bezig.
De heer Corbil nu liet heel wat aan mij o-
ver, want hij nam er ook zijn genoegen van
en dat deed ik niet. Op een goeden dag be
ging hij een onvoorzichtigheidnam deel
in een gevaarlijke zaakik waarschuwde
hem, maar hij luisterde niet en later was ik
het, die hem bij de haren uit het water trok.
Sinds dien volgde hij altijd mijn raad hij
kreeg mij lief als het licht in zijn oogen. Ik
was zijn orakel en zijn gereedschap. Opeens
deed ik, of ik bij hem weg wilde om mij te
houden, besloeg hij mij letterlijk in het goud
en beloofde mij aandeel in de winst, waar
door ik niet langer zijn werktuig, maar zijn
geassocieerde was. Bij zijn dood had hij de
zaken geheel aan mij overgelaten. Ik boezem
de vertrouwen in groote credieten werden
mij opengesteld. Nadat ik steeds voor ande
ren gebouwd had, bouwde ik nu voor eigen
rekening. Ik kocht voor weinig geld terrein
in op dat oogenblik nog afgelegen streken,
maar die gauw genoeg bewoond werden
en daarmee was mijn fortuin gemaakt. Men
heeft mij gezegd, dat ik met toovenarij om
ging. Nu, mijn toovenarij dan was om goed
te doen, al wat ik doe ik heb weten te bou
wen, te koopen, te verkoopen, mijn geld voor-
deelig uit te zetten, maar ik heb nooit iets
gedaan wat naar speculeeren leek en men
heeft mij nooit op de beurs gezien. Men heeft
ook gezegd, dat ik veel geluk had. Dat is mo
gelijk, maar wat het geluk te hulp komt is,
dat men in zaken ook het kleine niet over het
hoofd ziet en dat men de moeilijke tijden
doormaakt, moedig het liedje van Marlbo-
rough fluitend.
De weerspiegeling van die geschiedenis
stond in de trekken van den heer Têterol af
gebeeld hij was kort en ineengedrongen
van gestalte, forsch gebouwd en altijd in grof
laken gekleed, want zijn millioenen hadden
hem nog niet het boersche van zijn uiterlijk
benomen. Zijn kolossaal hoofd stond stevig
op de breede schouders en zijn borstige wenk
brauwen waren haast in elkaar gegroeid.
Zijn helder blauw oog drukte wilskracht en
schranderheid uitmaar werd zijn drift op
gewekt, dan kon ook de blik daaruit geweldig
zijn.
De rimpels op zijn voorhoofd, zijn houding,
zijn loop, kortom zijn heele manier van doen
begeven. Op mijn vraag deelde men mij me
de dat de omgehakte boom de alom bekende
iepenziekte had. Juist daarom heb ik mij de
zen boom gekozen als onderzoekingsterrein.
Men deelde.mij nog mede, dat verscheidene
hoornen welke met een rooden stip zijn aan
gegeven moeten worden omgehakt. Dit merk-
iteeken hebben deskundigen verleden jaar
reeds op deze boomen gezet. Maar ik vraag
mij af mag hier van „Iepenziekte" gesproken
worden Als een mensch ziek is dan heeft
men in de meeste gevallen te maken met een
inwendige ziekte. Maar hier bij de iep is het
absoluut niet inwendig maar aan de huid
(schil) van de boom. Niet zooals men wel
heugt te zeggen de opperhuid. Neen het
drama bij de iêp speelt zich af tusschen de
buitenkant (korst) en de bloote boom. Dus
een ontvelde boom. Laten wij nu eens naar
een boom loopen die in den zomer in vollen
bloei staat. Aan onze boom is niets te zien
aan de bast. Niet los, niet rot kortom men
zou gaan zeggen die boom mankeert niets.
Maar bekijk de bast eens aandachtiger, men
vindt niets, tenminste niet, als men niet op
de hoogte is van het feit dat zich in de bast*
iets kan bevinden. U zult zoo zeggen die
boom mankeert niets. Maar zeg dat niet te
gauw. Laten wij er eens een loupe op zetten
en verschillende punten der boom hierdoor
gaan bekijken. Het resultaat is voor u mis
schien verrassend te noemen. We vinden dan
een keurig rond geboord gaatje, maar we
kunnen even goed niets vinden, daar het
insect soms onder het vooruitstekende boom
schors begint te boren en daardoor niets van
zich laat zien. Toch kan men misschien iets
vinden en wel in den vorm van boorsel. Dit
hangt misschien aan een spinnewebje on
der het geboorde gaatje. Het is niet meer dan
een beetje tusschen duim en vinger geno
men zaagselstof. Maar laten wij het insect
eens volgen Het boort een gaatje van buiten
tot het hout van de boom dan gaat het een
onwillekeurigen kant uit tot ongeveer 3 a 4
c.M. langs het hout dan blijft het steken en
gaat zich verpoppen. Doch na niet te langen
tijd komt er een insect uit wat werkt als een
boortje. Dit kleine wormachtige insect begint
te boren van links naar rechts, kortom alle
kanten uit. Dit insect legt eitjes in door haar
geboorde stopgangen en gaat weer verder tot
dat ze dood gaat. U moet niet denken da't er
10 of 12 van deze beestjes in de schil zitten.
Neen, er zitten er duizenden en nog eens dui
zenden in, zonder dat men van buiten kunt
zien wat er achter de bast afspeelt. Deze dier
I j es boren steeds maar door, van onder tot
boven vol met gangetjes zit. Hebben ze zoo'n
boom afgevreten dan verlaat het grootste
deel der diertjes deze afgevreten boom en
gaat naar de volgende. Ook sterft een groot
aantal van deze diertjes en ook zit een groot
deel opgesloten in hun celletjes. Juist het
meerendeel van deze opgesloten diertjes zijn
het die een volgende boom aantasten als ze
maar weer vrij kunnen komen. Daarom dient
er volgens mijn meening als volgt gehandeld
te worden om de zoo gevreesde Iepenziekte
tegen te gaan.
Constateert men bij een boom de iepen
ziekte dan moet deze zoo gauw mogelijk wor
den omgehakt. In den regel constateert men
de ziekte pas als er een stuk schil of bast
los gaat.' Niet dit enkele losse" stukje bast is
dan doorvreten, maar in den regel reeds den
geheelen boom, behalve de takken.
Waarom tast het insect, met z'n helpers
nu juist den dikken stam aan en laat takken
en jonge iepenboomen met rust
Volgen mijn meening, omdat, de jonge ie
pen en takken een te dunnen schil hebben.
Een ouden iep heeft 1 c.M. dikken bast,
terwijl dit bij jonge boomen en takken soms
nog geen 3 m.m. bedraagt. Als de steeds maar
boorende diertjes de boom geheel hebben af
geboord dan kan men uitwendig nog maar
zeer weinig zien. Dan komen echter hun hel
pers. Dit zijn de z.g. bendenpissers welke nu1
het vernielingswerk voortzetten en afmaken.
Hebben deze de boom aangetast dan valt
van dag tot dag een gedeelte der bast naar
beneden met al wat er in zit. Juist dit moet
men zoo eenigszins mogelijk, volgens mijn
meening, voorkomen door de boom vroegtij
dig om te hakken, de bast er afhalen en ver
branden. Dit verbranden moet ook niet ge
schieden op plaatsen waar iepenboomen
staan maar elders, daar dan misschien nog
eenige insecten kans zien te ontvluchten. De
boom zelf is nog in goeden staat.
De z.g. beddenpissers hebben spoedig de
boom afgevroet en alles wat voor hun gading
is opgevreten. Hebben ze een boom afgevroet
dan gaan ze naar een volgende. Steeds maar
verder, totdat er geen boom in een laan meer
over is. Het gezegde iepenziekte is volgens
mijn meening dan ook niet geheel juist. Ik
ben van meening dat het een langdurige in
sectenplaag is, die niet eerder zal ophouden
of men moet de insecten vernietigt hebben.
Vooral moet men geen omgehakte boomen
laten liggen op de plaats waar ze gestaan
hebben en waar nog geen aangetaste boo
men voorkomen, men maakt het de insecten
dan maar gemakkelijker om een niet-aange-
tasten boom onder vuur te nemen. Dit is mijn
stelling omtrent het doodgaan van iepenboo
men. immers een mensch kan niet zonder
huid leven, een boom evenmin.
Ik hoop dat als iemand dit leest en een an
dere meening is toegedaan, niet zal schro
men mij dit kenbaar te maken onder het
voorbehoud van al zijn rechten.
Schagen, Febr. 1931. (Nadruk verboden.)
RECHTSZAKEN.
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK
TE ALKMAAR.
HET STAPHORSTER BOERTJE IN HOOGER
BEROEP.
De 62-jarige heer Lambertus Stegeman,
bekend als „Het Staphorster Boertje", die
door den kantonrechter te Den Helder ter
zake onbevoegd uitoefenen der geneeskunde
tot 400 boete was veroordeeld, was van dit
vonnis in hooger beroep gekomen, daarbij etls
raadsman en verdediger bijgestaan door rnr.
Buiskool te Schagen.
Dr. C. J. Olree, arts te Anna Paulowna^
werd in deze appèlzaak in de eerste plaats
als get. a décharge gehoord. Deze getuige
had in behandeling "gehad mej. Zon en was
voornemens haar in een ziekenhuis te doen
opnemen, waaraan zij geen gevolg had gege
ven. Later kreeg dr. Olreé deze patiënte op
nieuw in behandeling. Haar toestand was
toen zeer verergerd en het bleek den arts* dat
zij medicijnen had gebruikt van een arider.
ondermeer ook eens zalf en een drankje
welke dr. Olree deze niet had voorgeschre
ven. De samenstelling was hem onbekend.
De appellant, die den indruk maakte een
bejaard eenvoudig buitenmannetje te zijn.
ontkende de vrouw te hebben behandeld en
haar persoonlijk ook geen medicijnen te heb
ben verstrekt.
Op de desbetreffende vraag van verdediger i
antwoordde de arts, dat het gebruik van de
zalf den toestand niet had verergerd.
De bedoelde patiënte, de 57-jarige Maartje
Schuitemaker, thans weduwe Zon, wonende
te Anna Paulowna had aan een huidziekte
geleden. Omdat de medische hulp van dr.
Olree naar haar meening niet het gehoopte
resultaat had, stelde zij zich onder toehande
ling van verdachte, die te Den Helder op de
Westgracht zitting had. Deze garandeerde
haar genezing en stelde haar poeders ter
hand, waarvoor zij 3 verschuldigd was. Des
avonds moest zij terugkomen en ontving toen
van een juffrouw een doos met zalf en een
gevuld fleschje, waarvoor zij 5 moest beta
len, waaraan zij echter geen gevolg gaf.. Bij
het gebruik van de verstrekte medicamenten
Als de plicht my roept tot werken.
Dan ben ik niet langer lui;
Niets kan mij dan-tegenhouden,
Zelfs geen pij pestelen bui
Dan steek ik mijn paraplu op,
Niet voor hoed of beste pak,
Maar'k bescherm myn trouwe pijpje
D0UWE EGBERTS, myn tabak.
CliiigeDoorenWjj'
20-50 et. per ons
verschaft U wvlken vcutgewt
verergerde haar ziekelijke aandoening. Getui
ge had daarvoor gecorrespondeerd met den
heer Stegeman. Deze had haar een brief ge
schreven, welke op de zitting aanwezig was.
Na eenige aarzeling erkende de verdachte
dezen brief te hebben geschreven. Precies
wist hij het niet meer het was al zoo lang
geleden.
Mr. Ledeboer, de president der meervoudi
ge strafkamer, noemde de houding van Ste
geman kinderachtig.
Tijdens het consult met juffrouw Zon was
geen ander persoon aanwezig.
Verdachte kende de juffrouw niet meer en
ontkende haar behandeld te hebben.
Hierop werd gehoord de 65-jarige arts Ta
verne te Apeldoorn, welke geneesheer Stege
man op zijn consulteeren assisteerde en door
zijn medische bevoegdheden dekte. Thans
was die relatie beëindigd, doch in Sept. 1930
was dr. Taverne als zoodanig nog in functie.
Voorheen stond dr. Taverne in relatie met
een broeder van verdachte, die ook als Stap
horster Boertje optreedt. Eens in de maand
hield dr. Taverne met Stegeman zitting,
doch hij wist niet of dit in Sept. te Den Hel
der ook was geschied. Getuige geloofde niet
meer dan drie a vier keer geassisteerd te heb
ben.. Enkele malen onderzocht getuige de
patiënten. Indien zij tuberculose hadden, be
handelde Stegeman hen niet.
Na dit verhoor kon de dokter met het oog
op zijn drukke praktijk onmiddellijk vertrek
ken.
Een drietal getuige a décharge waren niet
verschenen, tot teleurstelling van .verdediger
die veel prijs stelde op het hooren van enke
le dier getuigen, vooral mej. Kwak te Den
Helder. De officier zag de noodzakelijk niet
in om dé zaak uit te stellen. Hij achtte ver
klaring van mej. wed. Zon betrouwbaar en
aannemelijk. Wat Stegeman betrof die
scheen aan iedere vinger een dokter te kun
nen krijgen. De officier had wel eens gehoord
van een jongen, die aan lederen vinger een
meisje kan krijgen, maar 'n boertje, dat aan
iederen vinger een dokter krijgt, is weer iets
nieuws in dezen modernen tijd. Spreker be-
critiseerde voorts krachtig die geneesheeren,
gaf blijk van een hoogmoed, die. scheen te
zeggen Hier ben ik.
Men hoefde hem maar de straat te zien
oversteken, om te weten, dat het een man
van geringe afkomst was, die zicfci met alle
kracht vooruitgewerkt had een man van
strijd maar die de overwinning had behaald
Hoeveel bedroeg zijn fortuin wel?Niet
één van de buitenwereld, die dit wist. Met de
jaren was *hij mededeelzaam geworden hij
sprak graag van zijn aangelegenheden, maar,
ofschoon hij veel vertelde, bleef er toch altijd
iets, wat hij niet zei. Hij vereenigde dus het
babbelzieke en het geheimzinnige.
Had hij een bedrag te betalen, dan deed
hij nooit het bureau open, waar zijn kas in
stond, eer hij zich in zijn vertrek opgesloten
had, en na een vluchtigen blik onder de meu
bels, om zich te overtuigen, dat hij wel 'alleen
was. Betaalde hij iets in een winkel, dan! ging
hij tegen den muur staan, terwijl hij zijn
beurs uithaalde, deed die dan nog maar half
open, of hij bang was, dat de muur zeli's te
weten zou komen, wat zich daarin bevond.
Als men de menschen wantrouwt, eindigt
men immers met de muren te wantro'awen en
de heer Têterol vertrouwde niemanöl, zelfs
niet zijn hond, die dan ook de onhebbelijke
gewoonte had, in alle laden te snuffelen.
De heer Têterol had een uitstekende repu
tatie hij had nooit zijn woord gebroken,
nooit iemand te kort gedaan zijn verplich
tingen kwam hij na met de grootste nauw
gezetheid. Hij beroemde er zich op, dat hij
nooit gelogen had en dit was ook waa,T ech
ter voelde hij zich niet geroepen, om, aride-
ren te waarschuwen voor hun dwaling,en, als
die hem ten goede konden komen. 'Hij be
schouwde het leven als. een strijd, en krijgs
listen als geoorloofde midderen maar hij
kon toch niet hebben, dat men ze tegenover
hem gebruikte, of dat men wederwraak nam.
In zulke gevallen toondë hij een edele \jeront
waardiging, die echt gemeend was. Als hem
het een of ander ongeval overkwam, verlang
de hij, dat ieder hem beklaagde maar men
behoefde niet op zijn gevoel te rekenen, als
een ander eenig leed wedervoer. Daar was hij
niet toe in staat.
Hij onderscheidde de ongelukkigen in twee
klassen de gekken en de gebrekkigendie
laatsten hoorden in een hospitaal thuis en
de eersten in een krankzinnigen gesticht. Hij
mocht al niet slecht zijn, hij was dan toch
geweldig harteloos. Zijn ondergeschikten na
derden hem nooit zonder angst en beven
Ze wisten, dat hij niet uit kon staan, als zt
naar hun woorden zochten en, als hij drif
tig werd, kon hij er zelf niet uitkomen. Ze
duchtten evenzeer zijn moedwillige beleedi-
gingen als zijn uitbarstingen van misplaatste
vroolijkheid.
Die verschrikkelijke man genoot een ij ze
ren gezondheid en in zijn slapelooze uren
overdacht hij al zijn zaken en bepaalde de
taak voor ieder van zijn onderhoorigen.
Toch was hij in al zijn handelingen dik
wijls minder hard dan in zijn woorden
een ongelukkige zich eindelijk verstout had,
een beroep te doen op de edelmoedigheid
van den heer Têterol, dan riep die niet zei
den
Wat nu is mijn huis een open hof? Wie
heeft deze praatjesmaker hier binnen gela
ten Je bent dan wel aan een goed adres,
man Denk je, dat ik tijd en lust heb, om
naar je te luisteren Ikzelf heb nooit iemand
lastig gevallen licht, dat ze mü dan nu ook
met rust laten Heb je geen geld om je huis
huur te betalen Slaap dan onder den
blooten hemelik heb menigen nacht zoo
doorgebracht en ben er ook niet van dood
gegaan. Heb je geen geld om een maal eten
te koopen In den tijd, toen. ik nog de
ladders opklom, had ik dikwijls miet anders
dan een paar rauwe uien Maar houd
toch op met je praatjes Je bent een doeniet
die wel aan den kost zou willen komen zon
der er iets voor te doen. Ik heb niets op met
zulke slappe handen, zulke trillende lippen
en zoo'n krachteloozen wilIkzelf heb veer
tig jaren lang in het zweet mijns aanschijns
gewerktnu is het zeker jouw beurt, vriend.
Ik heb kommer en gebrek geleden, dat zal jij
nog moeten leerenNeen,, ik geef je niets
.Ja toch een goeden raad kan je wel
van mij krijgen. Weet je, wat ik mij altijd tot
grondregel heb gesteld, heel mijn leven door?
Hoor eens goed en geloof mij vrij hij, die
geen behoeften kent, zal eens komen te staan
tooven degenen, die er wèl hebben
Bij die woorden begaf de ander zich maar
vast naar de deur, terwijl hij tusschen de
tanden mompelde Oude draak
Maar de „draak" riep hem dan op harden
toon na i
Wacht nog even
En, terwijl hij tegen den muur geleund, zijn
beurs te voorschijn haalde, voorzichtig links
en rechts spiedend, nam hij er een rijksdaal
der uit, dien hij den armen slokker toewierp.
Daar, en maak nu dat je weg komt of
ik neem hem weer terug
„Draken" schijnen nu eenmaal allen een
gevoelig plekje te hebben. De heer Têterol,
die immers niet in staat leek, van iemand te
houden, had toch één schepsel ter wereld
lief en dat eene schepsel was zijn zoon. Hij
was getrouwd in den tijd, dat het fortuin
hem begon toe te lachen, hij had genoeg ge
had van dat jonggez'ellenleven, had een huis
houdster verlangd en bovenal had hij zijn
geslacht willen voortplanten. Hij trouwde een
vrouw uit den kleinen burgerstand en zijn
huwelijk kostte hem niet veel tijdhij ging
naar het stadhuis en van napret of gasten
op de bruiloft wilde hij niet weten.
(Wordt vervolgd.)