J. R. KEUSS WE HL MUIL 22e Jaargang. Vrijdag 27 Februari 1931 No. 17. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WIERINGEN EN OMSTREKEN DE VONDELING. HEERENBAAI WIERINGER COURANTS VERSCHIJNT ELKEN DINSDAG en VRIJDAG. ABONNEMENTSPRIJS per 3 maanden 1. CORN. J. BOSKER, W I E R I N O E N UITGEVER I ion, BUREAU: Hippolytnshoef Wielingen, Telefoon Infercomm. No. 18. ADVERTENTIëN Van 15 regels 0.50. Iedere regel meer 0.10 HEERENBAAI P0RT0RIC0. TABAKSFABRIEK „DE WAKENDE LEEUW" LAAT A, 125 ALKMAAR. Prima kwaliteit in alle prijzen. Spaart onze rebussen hebben ook als punten groote waarde. 70 80 100 120 140 150 160 180 200 225 250 300 350 400 450 en 500 cent per pond. DE IEPENZIEKTE? door J. L. Lütjeharms Schagen. Reeds had ik een stukje copie gereed om naar de redactie dezer courant te zenden over „Iepenziekte" toen ik vlak voor mijn deur eenige iepenboomen zag omhakken wel ke aan „Iepenziekte" leden. Ik heb dan ook direct deze hoornen als mijn onderzoekings terrein gekozen en heb mijn stukje copie wat ik reeds klaar had in de prullemand gedepo neerd. Wel kom ik nu op een terrein waar ik mij totnogtoe niet op gewaagd heb, maar daar het onderwerp „Iepenziekte" mij steeds in hooge mate heeft geïnteresseerd heb ik mij nu ook eens op dit terrein begeven. Met loupe, mesjes en pinsetten, plus fleschjes en doosjes, heb ik mij naar een omgehakte boom Wat jonge moedertjes interesseert, uac is niet alleen het soepele batist en flanel, in zachte tinten, maar ook de aardige schabloon- en borduur-motieven, die men tegenwoordig overal vindt. En 't is niet eens noodzakelijk, om altijd schabionen te koopen. want met wat kinderprentenboeken bereikt men hetzelfde. Een kinderjurkje, gesierd met een kikker, een olifantje, een haasje, dat is heusch geen kunst om te bereiden. Men neemt uit een dieren- prentenboek een dier en calqueert dat op een stevig, dun stuk papier. Dit kunt dan als patroon houden, maar natuurlijk kunt het dierfiguur ook onmiddellijk op liet jurkje of de stof, waarvoor de applicatie dient, overbrengen of calqueeren. Applicaties op kinder- kleertjes zijn altijd grappig, omdat een hel patroontje een eenvoudig stofje geheel kan opfleuren. En ook de babykleertjes zijn er mee getooid. Een rose pakje met blauw vlindertje, het mutsje en wagen kleedje dito gegarneerd, bestaat er wel iets llevers? Voor babykleertjes kiest men uit den aard der zaak eenvoudiger en zachter getinte motieven, zooals bloempjes en vlinders. Men kan een dergelijk figuurtje mei zijde natuurlijk ook nog bijborduren. Practische luierbroekjes zijn de bijgaande modellen, waarvan éen gevoerd ls met badstof. De iets oudere baby is tegenwoordig getooid met een band-loos mutsje, waarvan de strik van achteren zit Ook slabbetjes zijn aardige voorwerpjes om leuk te versleren. Vooral voor baby is het Engelscbe model practiseh, daar men dat met een band en strikje om het middeltje op den rug sluit. Van de dierfiguren, waarover ik hier net schreef, zijn nog meer leuke duigen U' vervaaruigen Niet alleen kleertjes, maar ook (en vooral ais de dier figuren in Baby's prenten boek groot zijn) muren kun nen er zoo aardig mee gegar neerd worden. Tk bedoel dan muren van Kinderkamers. Het rustige, gl'adde behang, dat men tegenwoordig hoofd zakelijk kiest voor de kinder kamer. ls luist practiseh om oeplakt te worden. Wanneer men drie goedkoope groote prentenboeken koopt en men orengt enkele dieren-motie- ven op de muur, dan ls het resultaat schitterend, üp gele, beige fond. staan aardig: bruine kameelen. grijze olifan ten, etc., terwijl olifanten en witte ijsberen het ook prach tig doen op 'blauw behang. En het kind vindt trouwe kameraadjes in dez<* beesten. FEUILLETON. 3. Met zulke vaardige handen en dus die be stand zijn tegen alle vermoeieniss, voeten die altijd in de-1 weer zijn, met een helder hoofd en een vorschenden geest, die er steds op uit is, het meest practische te bedenken, kan men wel zeker zijn, dat men niet lang ondergeschikte blijft. Toen ik metselaarsbaas was geworden en mannen onder mij had, voelde ik me eerst recht in mijn element. Men heeft zich wel eens beklaagd, dat ik niet gemakkelijk was. Nu, mijn orders waren ook zoo duidelijk en precies, dat de goede werklui mij met genoegen gehoorzaamden, want die luisterden liever naar een chef, die wat kort aangebonden is, dan naar een die niet weet wat hij wil. i De heer Corbil, de aannemer onder wien ik stond, was juist de geschikte man voor mij om mee samen te werken. Ik kon het niet beter getroffen hebbenz'n humeur, z'n ka rakter waren als geknipt voor den omgang- met mij. Hij had zin voor het avondtuurlijke en was meer vindingrijk van geest dan wel oordeelkundig. De dwazen verdiepen zich in de kleinigheden de tragen slaan er in het geheel geen acht op en de sterken van geest houden zich met de min zoowel als met de meer belangrijke dingen bezig. De heer Corbil nu liet heel wat aan mij o- ver, want hij nam er ook zijn genoegen van en dat deed ik niet. Op een goeden dag be ging hij een onvoorzichtigheidnam deel in een gevaarlijke zaakik waarschuwde hem, maar hij luisterde niet en later was ik het, die hem bij de haren uit het water trok. Sinds dien volgde hij altijd mijn raad hij kreeg mij lief als het licht in zijn oogen. Ik was zijn orakel en zijn gereedschap. Opeens deed ik, of ik bij hem weg wilde om mij te houden, besloeg hij mij letterlijk in het goud en beloofde mij aandeel in de winst, waar door ik niet langer zijn werktuig, maar zijn geassocieerde was. Bij zijn dood had hij de zaken geheel aan mij overgelaten. Ik boezem de vertrouwen in groote credieten werden mij opengesteld. Nadat ik steeds voor ande ren gebouwd had, bouwde ik nu voor eigen rekening. Ik kocht voor weinig geld terrein in op dat oogenblik nog afgelegen streken, maar die gauw genoeg bewoond werden en daarmee was mijn fortuin gemaakt. Men heeft mij gezegd, dat ik met toovenarij om ging. Nu, mijn toovenarij dan was om goed te doen, al wat ik doe ik heb weten te bou wen, te koopen, te verkoopen, mijn geld voor- deelig uit te zetten, maar ik heb nooit iets gedaan wat naar speculeeren leek en men heeft mij nooit op de beurs gezien. Men heeft ook gezegd, dat ik veel geluk had. Dat is mo gelijk, maar wat het geluk te hulp komt is, dat men in zaken ook het kleine niet over het hoofd ziet en dat men de moeilijke tijden doormaakt, moedig het liedje van Marlbo- rough fluitend. De weerspiegeling van die geschiedenis stond in de trekken van den heer Têterol af gebeeld hij was kort en ineengedrongen van gestalte, forsch gebouwd en altijd in grof laken gekleed, want zijn millioenen hadden hem nog niet het boersche van zijn uiterlijk benomen. Zijn kolossaal hoofd stond stevig op de breede schouders en zijn borstige wenk brauwen waren haast in elkaar gegroeid. Zijn helder blauw oog drukte wilskracht en schranderheid uitmaar werd zijn drift op gewekt, dan kon ook de blik daaruit geweldig zijn. De rimpels op zijn voorhoofd, zijn houding, zijn loop, kortom zijn heele manier van doen begeven. Op mijn vraag deelde men mij me de dat de omgehakte boom de alom bekende iepenziekte had. Juist daarom heb ik mij de zen boom gekozen als onderzoekingsterrein. Men deelde.mij nog mede, dat verscheidene hoornen welke met een rooden stip zijn aan gegeven moeten worden omgehakt. Dit merk- iteeken hebben deskundigen verleden jaar reeds op deze boomen gezet. Maar ik vraag mij af mag hier van „Iepenziekte" gesproken worden Als een mensch ziek is dan heeft men in de meeste gevallen te maken met een inwendige ziekte. Maar hier bij de iep is het absoluut niet inwendig maar aan de huid (schil) van de boom. Niet zooals men wel heugt te zeggen de opperhuid. Neen het drama bij de iêp speelt zich af tusschen de buitenkant (korst) en de bloote boom. Dus een ontvelde boom. Laten wij nu eens naar een boom loopen die in den zomer in vollen bloei staat. Aan onze boom is niets te zien aan de bast. Niet los, niet rot kortom men zou gaan zeggen die boom mankeert niets. Maar bekijk de bast eens aandachtiger, men vindt niets, tenminste niet, als men niet op de hoogte is van het feit dat zich in de bast* iets kan bevinden. U zult zoo zeggen die boom mankeert niets. Maar zeg dat niet te gauw. Laten wij er eens een loupe op zetten en verschillende punten der boom hierdoor gaan bekijken. Het resultaat is voor u mis schien verrassend te noemen. We vinden dan een keurig rond geboord gaatje, maar we kunnen even goed niets vinden, daar het insect soms onder het vooruitstekende boom schors begint te boren en daardoor niets van zich laat zien. Toch kan men misschien iets vinden en wel in den vorm van boorsel. Dit hangt misschien aan een spinnewebje on der het geboorde gaatje. Het is niet meer dan een beetje tusschen duim en vinger geno men zaagselstof. Maar laten wij het insect eens volgen Het boort een gaatje van buiten tot het hout van de boom dan gaat het een onwillekeurigen kant uit tot ongeveer 3 a 4 c.M. langs het hout dan blijft het steken en gaat zich verpoppen. Doch na niet te langen tijd komt er een insect uit wat werkt als een boortje. Dit kleine wormachtige insect begint te boren van links naar rechts, kortom alle kanten uit. Dit insect legt eitjes in door haar geboorde stopgangen en gaat weer verder tot dat ze dood gaat. U moet niet denken da't er 10 of 12 van deze beestjes in de schil zitten. Neen, er zitten er duizenden en nog eens dui zenden in, zonder dat men van buiten kunt zien wat er achter de bast afspeelt. Deze dier I j es boren steeds maar door, van onder tot boven vol met gangetjes zit. Hebben ze zoo'n boom afgevreten dan verlaat het grootste deel der diertjes deze afgevreten boom en gaat naar de volgende. Ook sterft een groot aantal van deze diertjes en ook zit een groot deel opgesloten in hun celletjes. Juist het meerendeel van deze opgesloten diertjes zijn het die een volgende boom aantasten als ze maar weer vrij kunnen komen. Daarom dient er volgens mijn meening als volgt gehandeld te worden om de zoo gevreesde Iepenziekte tegen te gaan. Constateert men bij een boom de iepen ziekte dan moet deze zoo gauw mogelijk wor den omgehakt. In den regel constateert men de ziekte pas als er een stuk schil of bast los gaat.' Niet dit enkele losse" stukje bast is dan doorvreten, maar in den regel reeds den geheelen boom, behalve de takken. Waarom tast het insect, met z'n helpers nu juist den dikken stam aan en laat takken en jonge iepenboomen met rust Volgen mijn meening, omdat, de jonge ie pen en takken een te dunnen schil hebben. Een ouden iep heeft 1 c.M. dikken bast, terwijl dit bij jonge boomen en takken soms nog geen 3 m.m. bedraagt. Als de steeds maar boorende diertjes de boom geheel hebben af geboord dan kan men uitwendig nog maar zeer weinig zien. Dan komen echter hun hel pers. Dit zijn de z.g. bendenpissers welke nu1 het vernielingswerk voortzetten en afmaken. Hebben deze de boom aangetast dan valt van dag tot dag een gedeelte der bast naar beneden met al wat er in zit. Juist dit moet men zoo eenigszins mogelijk, volgens mijn meening, voorkomen door de boom vroegtij dig om te hakken, de bast er afhalen en ver branden. Dit verbranden moet ook niet ge schieden op plaatsen waar iepenboomen staan maar elders, daar dan misschien nog eenige insecten kans zien te ontvluchten. De boom zelf is nog in goeden staat. De z.g. beddenpissers hebben spoedig de boom afgevroet en alles wat voor hun gading is opgevreten. Hebben ze een boom afgevroet dan gaan ze naar een volgende. Steeds maar verder, totdat er geen boom in een laan meer over is. Het gezegde iepenziekte is volgens mijn meening dan ook niet geheel juist. Ik ben van meening dat het een langdurige in sectenplaag is, die niet eerder zal ophouden of men moet de insecten vernietigt hebben. Vooral moet men geen omgehakte boomen laten liggen op de plaats waar ze gestaan hebben en waar nog geen aangetaste boo men voorkomen, men maakt het de insecten dan maar gemakkelijker om een niet-aange- tasten boom onder vuur te nemen. Dit is mijn stelling omtrent het doodgaan van iepenboo men. immers een mensch kan niet zonder huid leven, een boom evenmin. Ik hoop dat als iemand dit leest en een an dere meening is toegedaan, niet zal schro men mij dit kenbaar te maken onder het voorbehoud van al zijn rechten. Schagen, Febr. 1931. (Nadruk verboden.) RECHTSZAKEN. ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALKMAAR. HET STAPHORSTER BOERTJE IN HOOGER BEROEP. De 62-jarige heer Lambertus Stegeman, bekend als „Het Staphorster Boertje", die door den kantonrechter te Den Helder ter zake onbevoegd uitoefenen der geneeskunde tot 400 boete was veroordeeld, was van dit vonnis in hooger beroep gekomen, daarbij etls raadsman en verdediger bijgestaan door rnr. Buiskool te Schagen. Dr. C. J. Olree, arts te Anna Paulowna^ werd in deze appèlzaak in de eerste plaats als get. a décharge gehoord. Deze getuige had in behandeling "gehad mej. Zon en was voornemens haar in een ziekenhuis te doen opnemen, waaraan zij geen gevolg had gege ven. Later kreeg dr. Olreé deze patiënte op nieuw in behandeling. Haar toestand was toen zeer verergerd en het bleek den arts* dat zij medicijnen had gebruikt van een arider. ondermeer ook eens zalf en een drankje welke dr. Olree deze niet had voorgeschre ven. De samenstelling was hem onbekend. De appellant, die den indruk maakte een bejaard eenvoudig buitenmannetje te zijn. ontkende de vrouw te hebben behandeld en haar persoonlijk ook geen medicijnen te heb ben verstrekt. Op de desbetreffende vraag van verdediger i antwoordde de arts, dat het gebruik van de zalf den toestand niet had verergerd. De bedoelde patiënte, de 57-jarige Maartje Schuitemaker, thans weduwe Zon, wonende te Anna Paulowna had aan een huidziekte geleden. Omdat de medische hulp van dr. Olree naar haar meening niet het gehoopte resultaat had, stelde zij zich onder toehande ling van verdachte, die te Den Helder op de Westgracht zitting had. Deze garandeerde haar genezing en stelde haar poeders ter hand, waarvoor zij 3 verschuldigd was. Des avonds moest zij terugkomen en ontving toen van een juffrouw een doos met zalf en een gevuld fleschje, waarvoor zij 5 moest beta len, waaraan zij echter geen gevolg gaf.. Bij het gebruik van de verstrekte medicamenten Als de plicht my roept tot werken. Dan ben ik niet langer lui; Niets kan mij dan-tegenhouden, Zelfs geen pij pestelen bui Dan steek ik mijn paraplu op, Niet voor hoed of beste pak, Maar'k bescherm myn trouwe pijpje D0UWE EGBERTS, myn tabak. CliiigeDoorenWjj' 20-50 et. per ons verschaft U wvlken vcutgewt verergerde haar ziekelijke aandoening. Getui ge had daarvoor gecorrespondeerd met den heer Stegeman. Deze had haar een brief ge schreven, welke op de zitting aanwezig was. Na eenige aarzeling erkende de verdachte dezen brief te hebben geschreven. Precies wist hij het niet meer het was al zoo lang geleden. Mr. Ledeboer, de president der meervoudi ge strafkamer, noemde de houding van Ste geman kinderachtig. Tijdens het consult met juffrouw Zon was geen ander persoon aanwezig. Verdachte kende de juffrouw niet meer en ontkende haar behandeld te hebben. Hierop werd gehoord de 65-jarige arts Ta verne te Apeldoorn, welke geneesheer Stege man op zijn consulteeren assisteerde en door zijn medische bevoegdheden dekte. Thans was die relatie beëindigd, doch in Sept. 1930 was dr. Taverne als zoodanig nog in functie. Voorheen stond dr. Taverne in relatie met een broeder van verdachte, die ook als Stap horster Boertje optreedt. Eens in de maand hield dr. Taverne met Stegeman zitting, doch hij wist niet of dit in Sept. te Den Hel der ook was geschied. Getuige geloofde niet meer dan drie a vier keer geassisteerd te heb ben.. Enkele malen onderzocht getuige de patiënten. Indien zij tuberculose hadden, be handelde Stegeman hen niet. Na dit verhoor kon de dokter met het oog op zijn drukke praktijk onmiddellijk vertrek ken. Een drietal getuige a décharge waren niet verschenen, tot teleurstelling van .verdediger die veel prijs stelde op het hooren van enke le dier getuigen, vooral mej. Kwak te Den Helder. De officier zag de noodzakelijk niet in om dé zaak uit te stellen. Hij achtte ver klaring van mej. wed. Zon betrouwbaar en aannemelijk. Wat Stegeman betrof die scheen aan iedere vinger een dokter te kun nen krijgen. De officier had wel eens gehoord van een jongen, die aan lederen vinger een meisje kan krijgen, maar 'n boertje, dat aan iederen vinger een dokter krijgt, is weer iets nieuws in dezen modernen tijd. Spreker be- critiseerde voorts krachtig die geneesheeren, gaf blijk van een hoogmoed, die. scheen te zeggen Hier ben ik. Men hoefde hem maar de straat te zien oversteken, om te weten, dat het een man van geringe afkomst was, die zicfci met alle kracht vooruitgewerkt had een man van strijd maar die de overwinning had behaald Hoeveel bedroeg zijn fortuin wel?Niet één van de buitenwereld, die dit wist. Met de jaren was *hij mededeelzaam geworden hij sprak graag van zijn aangelegenheden, maar, ofschoon hij veel vertelde, bleef er toch altijd iets, wat hij niet zei. Hij vereenigde dus het babbelzieke en het geheimzinnige. Had hij een bedrag te betalen, dan deed hij nooit het bureau open, waar zijn kas in stond, eer hij zich in zijn vertrek opgesloten had, en na een vluchtigen blik onder de meu bels, om zich te overtuigen, dat hij wel 'alleen was. Betaalde hij iets in een winkel, dan! ging hij tegen den muur staan, terwijl hij zijn beurs uithaalde, deed die dan nog maar half open, of hij bang was, dat de muur zeli's te weten zou komen, wat zich daarin bevond. Als men de menschen wantrouwt, eindigt men immers met de muren te wantro'awen en de heer Têterol vertrouwde niemanöl, zelfs niet zijn hond, die dan ook de onhebbelijke gewoonte had, in alle laden te snuffelen. De heer Têterol had een uitstekende repu tatie hij had nooit zijn woord gebroken, nooit iemand te kort gedaan zijn verplich tingen kwam hij na met de grootste nauw gezetheid. Hij beroemde er zich op, dat hij nooit gelogen had en dit was ook waa,T ech ter voelde hij zich niet geroepen, om, aride- ren te waarschuwen voor hun dwaling,en, als die hem ten goede konden komen. 'Hij be schouwde het leven als. een strijd, en krijgs listen als geoorloofde midderen maar hij kon toch niet hebben, dat men ze tegenover hem gebruikte, of dat men wederwraak nam. In zulke gevallen toondë hij een edele \jeront waardiging, die echt gemeend was. Als hem het een of ander ongeval overkwam, verlang de hij, dat ieder hem beklaagde maar men behoefde niet op zijn gevoel te rekenen, als een ander eenig leed wedervoer. Daar was hij niet toe in staat. Hij onderscheidde de ongelukkigen in twee klassen de gekken en de gebrekkigendie laatsten hoorden in een hospitaal thuis en de eersten in een krankzinnigen gesticht. Hij mocht al niet slecht zijn, hij was dan toch geweldig harteloos. Zijn ondergeschikten na derden hem nooit zonder angst en beven Ze wisten, dat hij niet uit kon staan, als zt naar hun woorden zochten en, als hij drif tig werd, kon hij er zelf niet uitkomen. Ze duchtten evenzeer zijn moedwillige beleedi- gingen als zijn uitbarstingen van misplaatste vroolijkheid. Die verschrikkelijke man genoot een ij ze ren gezondheid en in zijn slapelooze uren overdacht hij al zijn zaken en bepaalde de taak voor ieder van zijn onderhoorigen. Toch was hij in al zijn handelingen dik wijls minder hard dan in zijn woorden een ongelukkige zich eindelijk verstout had, een beroep te doen op de edelmoedigheid van den heer Têterol, dan riep die niet zei den Wat nu is mijn huis een open hof? Wie heeft deze praatjesmaker hier binnen gela ten Je bent dan wel aan een goed adres, man Denk je, dat ik tijd en lust heb, om naar je te luisteren Ikzelf heb nooit iemand lastig gevallen licht, dat ze mü dan nu ook met rust laten Heb je geen geld om je huis huur te betalen Slaap dan onder den blooten hemelik heb menigen nacht zoo doorgebracht en ben er ook niet van dood gegaan. Heb je geen geld om een maal eten te koopen In den tijd, toen. ik nog de ladders opklom, had ik dikwijls miet anders dan een paar rauwe uien Maar houd toch op met je praatjes Je bent een doeniet die wel aan den kost zou willen komen zon der er iets voor te doen. Ik heb niets op met zulke slappe handen, zulke trillende lippen en zoo'n krachteloozen wilIkzelf heb veer tig jaren lang in het zweet mijns aanschijns gewerktnu is het zeker jouw beurt, vriend. Ik heb kommer en gebrek geleden, dat zal jij nog moeten leerenNeen,, ik geef je niets .Ja toch een goeden raad kan je wel van mij krijgen. Weet je, wat ik mij altijd tot grondregel heb gesteld, heel mijn leven door? Hoor eens goed en geloof mij vrij hij, die geen behoeften kent, zal eens komen te staan tooven degenen, die er wèl hebben Bij die woorden begaf de ander zich maar vast naar de deur, terwijl hij tusschen de tanden mompelde Oude draak Maar de „draak" riep hem dan op harden toon na i Wacht nog even En, terwijl hij tegen den muur geleund, zijn beurs te voorschijn haalde, voorzichtig links en rechts spiedend, nam hij er een rijksdaal der uit, dien hij den armen slokker toewierp. Daar, en maak nu dat je weg komt of ik neem hem weer terug „Draken" schijnen nu eenmaal allen een gevoelig plekje te hebben. De heer Têterol, die immers niet in staat leek, van iemand te houden, had toch één schepsel ter wereld lief en dat eene schepsel was zijn zoon. Hij was getrouwd in den tijd, dat het fortuin hem begon toe te lachen, hij had genoeg ge had van dat jonggez'ellenleven, had een huis houdster verlangd en bovenal had hij zijn geslacht willen voortplanten. Hij trouwde een vrouw uit den kleinen burgerstand en zijn huwelijk kostte hem niet veel tijdhij ging naar het stadhuis en van napret of gasten op de bruiloft wilde hij niet weten. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1931 | | pagina 1