J. R. HEUSS NO. 22E JAARGANG VRIJDAG 3 APRIL lf~ .AD VOOR NIEUWS- EN ADVERrENTI|.KEN WIERINGEN EN O MS"" BLANKE KRUL. PRUIMTABAK. DE VONDELING. WIERINGER (pURANT VERSCHIJNT ELKEN DINSDAG en VRIJDAG. ABONNEMENTSPRIJS per 3 maanden 1 CORN. DITGETKR I J. BOSKER, WIERINGEN HEERENBAAI PORTORICO. TABAKSFABRIEK „DE WAKENDE LEEUW" LAAT A, 125 ALKMAAR. Prima kwaliteit in alle prijzen. Spaart onze rebussen. hebben ook als punten groote waarde. 70 80 100 120 140 150 160 180 200 225 250 300 350 400 450 en 500 cent per pond. BRIEVEN UIT HET POLDERTJE. in. Men was gezeten. Daar was in de eerste plaats Geert. Ze zat wat achteloos, als altijd, en kwispel de tusschenbeide wat met woorden. Zooals haar te doen gebruikelijk was. Dan was daar Arie, m'n buurman, die z'n „halve lang" rookte, Bart en Gijs, m'n „jöons", en Zeger, de knecht. En dan was er Bet. Hoe kwam het stel zoo compleet bij me kaar daar om m'n tafel! Staal van 's Polder- tje's boeren- en burgerschap, alle gangbare kwaliteiten gesorteerd. Een soort ronde-ta fel-conferentie. Ze zaten daar allemaal wat achteloos, wat afwezig, ze praatten wat on willekeurig en waren niet bij. Geert en Bet klassineerden in eigen stijl, in eigen termino logie. Vrouwenpraat. ,,'t Is een modern boek," zei ik. „Dat zal wel", zei Arie. „D'r staat gien titel boven", zei ik. Hunne gezichten gingen over tot vraagtee kens. „'Et zal gien titel laie kinnen hewwe." zei Bart. Bart is „toe z'n jare" en praat over zulke wereldsche dingen als literatuur al mee. „D'r zit zeker wel gien cappetoris ök öm," zei Arie. „Da's ök wel modern." Men zette zich tot luisteren. Geïnteres seerd de handen in den schoot verzin nebeelding van het zalige nietsdoen devo- telijk, zou ik haast willen zeggen. En ik las. Blauwe lucht. Eindelooze groene weide. Gouden zonlicht. Bloemen om de voeten. Gods wezen treedt over de wereld. Lente. Gods wezen treedt over de wereld. Eindeloos groene weide De hoeve in zonlicht. Een kind speelt op de weide, aan den> waterkant. Het water rimpelt. Pijlkruidbladeren. De zon schijnt in het water. Het water spiegelt de zon. Het kind ziet de zon in het water. Het knielt op den graszoden oever. Het water is nu roerloos. Het kind beroert met een stok de zon, die in het water spiegelt. De gouden zon, de zon van goud. Dan valt het. In het water. Gds wezen treedt over de wereld. In bloemen en zon. Eindelooze weide. FEUILLETON. 13. En zoo was hij voorbij een steenen brugge tje over de Limourde gekomen, dat de verbin ding vormde tusschen het park van den ba ron en diens zandgroeve. Toen hij even rechts keek, ontwaarde hij er den heer De Saligneux zelf en haastte zich dien te begroe ten, zoo beleefd als het hem maar mogelijk was. a U daar, mijnheer de baron Ik kan u niet zeggen, wat een eer en een genoegen het mij is, u weer te zien. De eer en het genoegen zijn geheel aan mij, antwoordde de Saligneux. U is dan wel voorspoedig geweest gedurende mijn afwe zigheid. Och, wat zal ik u zeggen. Zoo kalmpjes aan zijn we verder gesukkeld. Uw kluizenaarswoning heeft dan toch een aardige uitbreiding verkregen. O, spreek er mij niet van, mijnheer de baron, antwoordde Têterol nederig. Ik heb een dwaasheid begaan, waar ik nog alle da gen spijt van heb. Wat zal ik er u van zeg gen De hemel weet, dat ik met een huis en een tuintje tevreden zou zijn geweest, maar de gelegenheid deed zich voor en feite lijk zit ik nu in de war met al dat grondbe zit. Dat zeggen ze allen in uw gevalzoo genaamd zitten ze er altijd mee in met het bezit, dat ze verwerven, maar intusschen zul len ze toch wel oppassen, dat ze het weer niet van de hand doen. Neen, mijnheer Tête rol, eerst hield ik u voor een wijsgeer, maar, als ik nu alles gelooven moet wat men mij vertelt, dan is u een politicus En geen sterveling, die het kind ziet. Geen sterveling. Dan een hond. De hoeve in zonlicht. De hond springt heen en weer op den oever. Dan gaat hij naar de hoeve. De hond jankt voor de onderdeur, die openstaat. Menschenstemmen zijn daarbinnen. De hond jankt. Men verjaagt den hond. De hond huilt. Dan keert hij terug naar de weide. Naar het water, dat rimpelt. Dan keert de hond naar de onderdeur en jankt. Daarbinnen zijn menschen, die krakeelen De hond huilt met dringende uithalen Men verjaagt den hond. De hond keert terug naar de weide. En jankt aan den oever. Waar de zon spiegelt in het water. Dat niet meer rimpelt. Rauwe stemmen praten in Gods bloei ende land. Rauwe stemmen verscheuren de blauwe lucht. Langs den hemel zeilt een witte wolk. Een wolk als een wit zeil. Rauwe stemmen kijven in Gods einde looze weide. Het kind ligt op den oever. Men bekijft elkaar, Bespot eikaars zor geloosheid. Beschimpt eikaars gekijf. De hond, op den oever, loopt heen en weer, tusschen menschenbeenen De hond jankt. Jankt met lange uithalen Een ruw mannenbeen schopt den hond. En treft hem in de zijde. Dc hónd jankt. Dan gaat hij heen Men telt geen hond, die jankt ,cht het vertrek en vond een portefeuille, aaruit hij een bedrag van ongeveer 100 sgnam. Door het geritsel was inmiddels ook Hionoï heer des huizes ontwaakt, die onmiddel- _i - k opsprong ten einde den inbreker te pak- e O-n. Deze sloeg op de vlucht en wist te ont- imen. Het onderzoek door de politie inge- 'eld heeft tot nu toe geen resultaat opgele- rd. Arie haalde z'n schouders op. „Wat was dat nou?" zei Bet. „Dat was een verhaal", zei ik. „Is dat nou mooi of niet mooi vroeg Geert. Dat moest ik dus uitmaken. „Het is een modern verhaal," zeg ik. Op een toon, of ik mij en een ander de au teur diende te verontschuldigen. Men haalde de schouders op. Ik deed het „van de weeromstuit" ook al. Zoover zijn we gekomen dien avond. We wisten geen van allen, of het mooi was of niet En ik had het opgevat als een boutade en nuwas het dat niet Zoo staat het met de gemiddelde literaire scholing van ons poldertjesmenschen. Niet, dat die scholing in het gegeven geval ware te toetsen. Maar het eenvoudig goede,, het min der moderne verhaal men behoeft geen Arie of Zeger of wie ook te wezen uit de Jan- van-de-Bierstal-tafel-ronde, om het te er kennen worden door velen niet als zooda nig gekend. Men vindt gewoonlijk mooi uit.... napra- terij, uit snobisme. Misschien vindt men wel heelemaal niet mooi, men leest niet. Wat men leest Nick Carter en de Wilsons, oude en jonge editie, drie-stuiversromans van zeker tijd schrift, geïllustreerde tijdschriften met hon derd-en-een attracties, met meer naakt dan gekleed, met meer lugubers als edels, een onuitputtelijke santepetiekraam van lugu berheden, het nachtleven van hier en het bandietenleven van die en van die groot stad,zooveel en zooveel duuzend lezers, Drijf toch niet zoo den spot met mij, mijnheer de baron Ik zou aan politiek doen! Neen, daar snap ik niets van. Dat is een veel te ingewikkeld iets voor zoo'n eenvoudig man als ik ben. Terwijl de heer Têterol dit zei, was hij een paar schreden naderbij gekomen. De heer Saligneux had dit eveneens gedaan en zoo stonden beide heeren vlak bij elkaar, op het midden van de brug. Een oogenblik keken ze elkander zwijgend aan. De heer Têterol merkte op, dat de baron vermoeide, omrande oogen had en dat zijn wangen al heel mager waren. Die stumper dacht hij. Binnenkort blijft er niets meer van hem over Van zijn kant verbaasde de heer De Salig neux er zich over, dat hij dien gezetten man daar tegenover zich ooit voor een philosoof had kunnen houden. Niet zonder eenige on gerustheid nam hij waar, die overlangsche plooi in Têterol's voorhoofd, die borstelige, zware wenkbrauwen, die grijze oogen, waar uit een ontzettende wilskracht sprak, dien sluwen glimlach en dat prachtig-onderhou- den gebit met tanden, zóó scherp als die van een haai. Ik vraag u, mijnheer de baron, waartoe zou politiek mij dienen Ik kom rond voor de waarheid uit en die spitsvondigheden laat ik maar over aan degenen, die begeerig zijn naar het goed van anderen. Ik heb mij altijd tevieden gesteld met hetgeen ik bezat. En, mijn hemel, ik heb zoo weinig noodig, om gelukkig te zijn Vóór alles ben ik een man van den vrede ik heb een hekel aan alle oneenigheden, processen en schermutselin gen. Uit dat ooogpunt zou ik er met recht tegenop zien, om eenig bezit te verwerven. Als ik naar aanleiding daarvan met iemand overhoop moest liggen, met wien dit dan ook was, dan zou ik al heel gauw geneigd zijn, mijn huis te verkoopen, aan anderen de mijnheer,die en die extra premie... Maar hebben die menschen gelezen, beschrijving van het achterbuurtleven VERSMADE PAASCHEIEREN. Querido's „Jordaan?" Datis ook achterb. Jn Twenthe brengt mede, dat leven, vrienden, maar beter beschreven jeugd ln de week v001. Paschen den klas. .-onderwijzer elk een paar paascheieren inbiedt. Deze traditie, die zich op de dorpen jg steeds handhaaft, raakt in de steden uit mode, al blijven dan ook nog enkele kin je het ooit in een tijdschrift vindt. JAN VAN DE BIERST"' WANNEER Wanneer komt het morgengloren Van een nieuwen, blijden dag Wanneer zal de menschheid hooren „Ziet, de wereld is herboren, Hoort haar juichtoon hoort haar lach Wanneer gaat het eindlijk dagen Aan den donkren horizon Wanneer gaat de menschheid vragen 'n Hooger ideaal te dragen Dan de -zelfzucht geven kon Wanneer klinkt het zal het komen En men ziet elkander aan. Mensch! ontwaak uit ij die droomen, Duisternis wordt u ontnomen, Als uw hart in vlam zal staan m der boerenbevolking haar getrouw. drijf van de hand doen. Deze omstandighe den werkten ongunstig op het toch al reeds geschokte zenuwgestel van den man. Nadat Woensdagavond zijn vrouw en kin deren ter ruste waren gegaan, heeft de man de plug van de gasleiding opengedraaid. Don derdagmorgen werd de vrouw wakker door het gillen van één harer kinderen. Zij be merkte een sterke gaslucht. De te hulp gesnel de buren waarschuwden een dokter, alsmede een broer van den man. De vrouw was intusschen in har woning te ruggekeerd en eveneens bewusteloos gewor den.. Door het inslaan van een ruit .heeft men zich toegang tot de woning verschaft. In den voorkamer vond men den man op den vloer liggen, terwijl ook in de slaapkamers op de eerste verdieping de vrouw en haar OPSTANDING. (Een Paaschvertelling.) Ik geloof aan geen opstanding Het was zomer, toen zij dit zeide. De hemel was diep blauw en overal straalden de ro zen haar zachte geuren uit. Haar roode lippen waren rooder dan de ro zen en haar heerlijke blauwe oogen nog die per van kleur dan de azuren Junihemel. Ik geloof aan geen opstanding zeide zij. Ik wil tijdens mijn leven genieten zoolang ik kan en zoo veel mogelijk. Après nous le déluge. Wie altijd maar voor later zorgt is een dwaas. Toen ze zag hoe zijn voorhoofd zich rim pelde drukte ze zich vaster tegen hem aan. Jij bent ook een dwaas, maar toch houdt ik van je. Kom wees eens lief, geef me een kus. Wie weet hoe kort we elkander maar hebben. En de herfst kwam. Herfstdraden zweefden door de lucht en de rood-bruine blaren vielen dwarrelend naar den grond. Nu gaat al de pracht weer voorbij klaagde zij. Nog eenmaal straalt alles in rooden en gouden gloed, heerlijker nog dan tevoren, en dan moet het verdwijnen, al dat schoon. Het gaat niet verloren, zeide hij. Niets in de natuur gaat er verloren. De teere bladeren die hier vallen, beschermen weer de jonge le venskiemen, die in den lentetijd uit de aar de uitbotten ze geven ze voedsel, ze gaan er in over. Ook gij staat later in een andere ge daante op. Neen, antwoordde ze, ik geloof daar niets van. Wat dood is, blijft dood w-at voorbij is, is voorbij. God behoede ons er voor dat het nooit terugkomt. Jij bent een geloovige, spotte ze, je gelooft aan een eeu wig leven, aan eeuwige liefde. Ik geloof aan alles was mooi is, verdedig de hij zich. Kan jij een sprookje gelooven Je bent een droomer, een fantast zeide ze. En je verveelt me Ik geloof het ook antwoordde hij kalm. Hij werd niet ongeduldig, alleen veel stiller en sprak nog minder. Novemberstormen woedden boven het land. Ze was moede en zenuwachtig. Wij passen niet bij elkaar, zeide zij, je plaagt me altijd, je bent onuitstaanbaar. Ik ben een kind van de wereld, jij bent een bui ten de samenleving staande droomer. Het is beter als we elkander niet meer spreken. Toen heeft ze gezegd Ik heb je liefgehad, maar mijn liefde ik,ij\dp zorg voor mijn erwten en boonen over te la ten. Vrede is het hoogste goed en vóór alles wensch ik met de wereld in goede verstand houding te leven, al zou ik daar ook mijn eigen belangen aan moeten opofferen. En daarom ben ik dan ook juist mijn tenten ko men opslaan aan de oevers van de Limour de, omdat ik zoo blij was daar een buurman te treffen, die even gemakkelijk, even vrede lievend is als ik zelf. Het is alleen jammer, dat die buurman nogal eens weg is U is dan wel zeer voorkomend, mijnheer Têterol Maar stel u gerust ik zal nu niet meer zoolang wegblijven van de heerlijk- groenende oevers van de Limourde. Ik heb mij vast voorgenomen, Saligneux niet meer te verlaten Net als u, heb ik genoeg van Parijs, en, als u, wil ik verder profiteeren van de genoegens van het buitenleven. De heer Têterol keek den baron eens van terzijde aan en vroeg zich af, of die het ern stig meenen zou, wat hij zei. Hij voor zich hechtte nu niet al te zeer aan die goede voornemens, maar natuurlijk liet hij daar niets van blijken en het gesprek op iets anders brengend, zei hij Vindt u niet, mijnheer de baron, dat het misschien wel wat onvoorzichtig voor ons is, om hier beiden midden op de brug te blijven staan Ik ben nogal zwaar, ziet u, en het ding lijkt mij niet zoo heel sterk. Zoudt u denken vroeg de heer Salig neux. 't Is een wonder, dat de Limourde het nog niet meegevoerd heeft. Ik kan er dan ook geen zandkar overheen zien rijden, of ik houd mijn hart vast En toen toonde hij aan, met kennis van zaken, dat de brug het herstellen eigenlijk niet eens waard was, maar dat ze dan op nieuw opgebouwd zou moeten worden, wat natuurlijk een vrij kostbare geschiedenis was. Als het moet, dan zal het wel niet an geweest.. Zij ging van het eene feest naar het an dere, ze danste, ze lachte en genoot van het volle leven. Ze lachte blij op en haar hart deed haar daarbij geen pijn. Haar hart deed haar nooit pijn, zelfs niet 's nachts als overal een diepe stilte heersch- te. Alleen voelde zij een innerlijke leegte, een doodsche stilte, zoodat ze vaak verlangde smart te gevoelen, pijn te lijden, verlangde naar een zielebrand, welke haar hart zou verteren. Maar alles bleef koud, heel stil in haar en de juichende vastenavondsmuziek overstemde allen twijfel, alle vragen. En toen begon de vloed van genot minder te worden. De zonnestralen deden de sneeuw smelten, overal zag men in de blanke, sneeuwbedekte velden donkerder plekken ontstaan en de aarde slorpte gretig al het vochtige sneeuw- nat op. Alle takken werden bezet met glanzende knoppen en ze reikten, zwellend van geluk en voorjaarsverlangen, ten hemel. Zij had boodschappen gedaan en liep arge loos door de straten der stad, genoot van de warme stralen der voorjaarszon en ademde met volle teugen de heerlijke frissche voor jaarslucht in. Op alle pleinen en hoeken van straten stonden bloemenhandelaars. Een schat van witte, roode, gele en blauwe bloemen lag hoog opgestapeld in hun manden. Paaschbloemen, juffrouw Een mooie Paaschboupuet Het was haar, alsof de ruwe, harde stem men der bloemenventers helderder en vroo- lijker klonken dan anders. Vlug kocht ze een grooten bos wilgenkatjes en een bouquet narcissen en welriekende vi ooltjes. Het zag er zoo echt lenteachtig uit alles. Ze liep gedachteloos verder en keek naar de bloemen, welke ze in haar hand droeg. Thuisgekomen zou zij ze in een vaas zetten en zien hoe die heerlijke bloemen weer gin gen verwelken. Als ze nu maar iemand tegen kwam, iemand van wien ze hield, om hem een zonnigen Paaschgroet te brengen. Iemand Wie zou dat wel zijn Hij had altijd veel van bloemen gehouden, vooral van viooltjes. Zoo blij als een kind was hij, wanneer ze hem bloemen bracht. Maar wat was dat De heer, die daar op haar toestapte, was dat niet. Ze kende hem aan zijn gang Maar ze kon haar eigen oogen niet gelooven, totdat hij vlak voor stond en groette. Haar liart klopte hoorbaar. Daar stond hij met zijn ernstig voorhoofd, zijn goedigen, maar vastberaden mond, zijn heldere diepe oogen. Haar blik zocht het lit- teeken boven zijn linkeroog, waar ze hem zoo vaak had gekust. Sneller nog dan zooeven klopte haar hart Hij vroeg haar hoe ze den winter had door gebracht, vroeg naar wederzij dsche beken den en verstrooid, totaal in de war antwoord de ze bijzonder kort op al zijn vragen. Tenslotte zwegen ze allebei en liepen zon der een woord te spreken naast elkander voort. Ze verlieten 'de nauwe stratenze kwamen buiten. Ze snoven de frissche bui tenlucht en de sterke geuren der aarde in. ders kunnen, antwoordde de heer De Salig neux. Misschien dat er dan ook een andere oplossing mogelijk zou zijn. Hoe dan Is u erg gesteld op dien leelijken zand kuil. Ja, nogal, waarde heer Ik zou u haast niet kunnen zeggen waarom, maar het is ze ker om der wille van enkele herinneringen, die er aan verbonden zijn. Als zoodanig heeft de zandkuil dus weer zijn waarde en is het een feit, dat hij mij nog al erg bevalt. Een eigenaardige smaak dan, mijnheer de baron. Zooeven heb ik er den kuil nog eens op aangekeken. Maar men zou er geen heel beste kalk van kunnen maken. Dat doe ik ook niet. Mij dient het zand enkel om er de lanen mee te bestrooien. Daar heeft het toch anders een leelijke tint voor, hernam de heer Têterol, zoo geel- achtig-groen Neen, dan zou ik u daar veel beter voor kunnen aanbieden en ik zou het u billijk laten. U geeft er mij maar den prijs voor, dien het uzelf behaagt. U is dan al de bereidvaardigheid in per soon, mijnheer Têterol. Dank zij u, hoef ik niet eens mijn vergane brug op te bouwen. Maar 't is mij een gewetensvraag, om u een zandgroeve te verkoopen, waarvan het zand aardachtig is en van een gelig groene tint. Niet dat ik er nu zoozeer op gesteld ben. Als ze aan den anderen kant van de rivier lag, zou ik ze er niet gaan zoeken maar nu ze bij mij doorloopt Bij u O ja, nu begrijp ik u al. U heeft een meetkunstig oog, voelt misschien veel voor de theorie van natuurlijke grenzen. Nu, wat dit betreft ,is u de eenige niet. Vandaar dat de kaart van Europa nogal eens veran deringen ondergaat. Het idee is niet van mij, antwoordde de heer Têterol nederig. Op een goeden dag, avuJ^.^pgüifi^êloozen toestand werden Ze hield de bloemen voor hem. Jij moogt ze hebben. En voor de eerste maal keek ze hem weer eens vlak' in de oogen. Een blos gleed over zijn matbleek gelaat, toen hij de bloemen aannam. Een lachje speelde om zijn lippen, dat lachje, waarvan ze zooveel had gehouden. Daarop zwegen ze weer. Is dat niet mooi vroeg hij en zijn blik weidde óver 't land en langs het blauwe fir mament. 8 Zij schudde haar hoofd. Neen, zeide ze zachtjes, op zichzelf be schouwd is het heelemaal niet mooi Niet mooi Bijna verschrikt boog hij zich over haar heen. Ze keek hem echter vlak in zijn oogen. Neen, het is slechts mooi, omdat jij er bij bent En hij schreeuwde het bijna uit Is dat zoo Is je dat ernst Tranen welden in haar oogen, maar toch lachte ze en zeide Geloof je, dat onze doode liefde weer kan opstaan Half bevreesd, half gelukkig, klonk het o- ver zijn bevende lippen Opgestaan tot een nieuw leven Zij knikte en haar oogen werden vochtig. Tot een eeuwig leven fluisterde zij. BINNENLANDSCH NIEUWS. AAN DEN DOOD ONTSNAPT. Maandagmorgen ontdekte een schip per, varende van Middelburg naar Veere, in het kanaal iets dat op een menschelijk wezen geleek. In de mee ning verkeerend dat het een lijk was voer de schipper door naar Veere, waar hij het daar liggende politievaartuig waarschuwde. De boot vertrok direct naar de aangeduide plaats en vond daar een meisje drijvende. Het bleek te zijn Mej. Heerebout uit Veere, dienstbode te Middelburg, die 's morgens met de fiets uit Veere naar haar dienst was vertrok ken en te water was geraakt. Hoewel zij g;eruimen tijd te water moet hebben gelegen, mocht het toch nog gelukken door het toepassen van kunstmatige ademhaling de levensgeesten weer op te wekken. TRAGISCH ONGEVAL. Een tragisch ongeval, waarvan een 65-jarige gehuwde vrouw het slachtof-j fer is geworden, heeft zich Zaterdag voltrokken. In perceel Eerste Ooster parkstraat 48 te Amsterdam. In dit perceel, waar een aannejningskantoor voor het verhuren van woningen is gevestigd, vervoegde deze vrouw zich in den loop van den morgen, om naar een woning te informeeren. Nadat men haar had te woord gestaan, verliet zij het kantoor weer. In de donkere gang heeft zij toen een deur geopend, welke inplaats van, zooals zij vermoed moet hebben toegang tot de straat gaf, naar den kelder van het huis leidde. Dq vrouw jnoet toen in den kelder zijn ge- toen ik er eens over sprak met uw rentmees ter, den heer Crépin, deed die mij het voor stelliet zoo doorschemerenheeft mij zijn woord gegeven Bedenk wel, mijnheer Têterol, dat de heer Crépin niet langer rentmeester bij mij is en dat zijn woord dat niet veel waarde heeft dan. ook alleen door hem gegeven werd. Maar daarom verdient uw voorstel wel in overweging genomen te worden ik zal er eens over nadenken het is mogelijk, uit lief de voor de meetkunde. Ik zou u zoo gaarne ter wille zijn. Zonder uzelven dan toch te benadeelen, nietwaar, mijnheer de baron Nu ja, een goede koop maakt er altijd twee gelukkig en het zou mij een genoegen zijn, om zoo onze betrekking van goede bu ren in te wijden, waaraan ook ik de grootste waarde hecht. Maar daar hoor ik de etensbel luiden. Tot ziens, mijnheer Têterol. Daarop groetten beide heeren elkaar met recht dus als „de beste buren." De visch heeft dadelijk toegebeten de zandgroeve is mij, dacht Têterol. Wel, wel, vriendlief, hunker jij zoo zeer naar mijn kuil en sta je zoo verlangend voor het traliehek, als een verliefd Spanjaard, die zijn schoone slechts door een tusschenschot bewonderen kan Wacht maar, daar zal je toch nog een beetje naar moeten uitzien dacht de baron. Men verandert met den léeftijd en met de wisselingen van de fortuin. Gedurende de moeilijke jaren van zijn jeugd had de heer Têterol blijk gegeven van een bewonderens waardig geduldhij was nooit overijld te werk gegaan had precies de juiste gelegen heid afgewacht, nooit de druiven geplukt, terwijl ze nog zuur waren. Maar nu hij zijn doel bereikt had, was hij veel minder zijn hartstochten meester. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1931 | | pagina 1