HERMAN NYPELS, 22E JAARGANG DINSDAG 19 MEI 1931 NO. 39 NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WIERINGEN EN OMSTREKEN DE VONDELING. AANBEVOLEN ADRES GEMAAKT of NAAR MAAT WIERINGER COURANT VERSCHIJNT ELKEN DINSDAG EN VRIJDAG. ABONNEMENTSPRIJS per 3 maanden 1. UITGEVER CORN. J. BOSKER, WIERINGEN. BUREAU: Hippolytushoef Wieringen. Telefoon Intercomm. No. 19. ADVERTENTIëN: Van 1—5 regels Iedere regel meer 0.50. 0.10. BRIEVEN UIT HET POLDERTJE. IX. Mja, maar, Maarten, dat hebben ze je nou toch heusch verkeerd verteld. „Want de Huizinga-plaats is je neemt het me niet kwalijk, dat ik het maar zoo platjesweg zeg, hè nou al zestien jaar bij 't jaar af verhuurd. Je begrijpt het zelf niet, dat de tijd zoo gauw gaat. We zouden hier al over de dertig jaar gezeten hebben. De eerste jaren ging het zoo goed als stilzwijgend de landheer, of liever de rentmeester schreef enkel, wanneer wij schreven, anders niet. Maar in 'et achtste jaar kwam er vroeg in den herfst een brief. Ik weet het nog zoo goed, we huisden nog op 't staltje, de kinde ren waren ergens anders. Ant kon 'etf niet kroppen ze huilde als een kind. 'Et stond er ook zoo koud en zoo hard in die brief. „De tijden en de omstandigheden noodzaken ons, het bedrijf van de hand te doen." Er was geen sprake van inhuren de plaats zou in den winter in veiling komen. Meer niet dat was ten slotte 'et bijzondere. Alle wereldsche dingen redde'n 'em, zeggen we hier immers Maar 'et was amper een week na die brief, dat Ant de leg kreeg. Al maanden, nou van achteren, hadden we 'et kunnen zien aankomen ze kuchte en kuchte en 'et was, of er geen afkomen aan was, leek 'et wel. Ze was een kante vrouw anders, Maar ten. Ik denk niet, dat je d'r kent hebt, want ze was wat jonger dan jij was. Ze had de postuur van d'r moeder, maar de inhoud van d'r vader. Je kon van d'r spreken, zooals je van een kaas spreektd'r is een gebrekje an. Ze was van 'et stille soortze zei niet veel, maar als ze los kwam, was ze een vroolijke vrouw, Maarten. Ik weet nog, hoe bij een ge- legenheidje, ik weet waarachtig niet bij welk, Arie Louwerse een A-B-C- had op de buurt, hij bezong daarin Jan en alleman en van Ant had ie o.a.„Antjebuur is stil en stoop, maar ze kin d'r weze." ik weet nog, hoe ze er op stonden, dat ik er op toosten zou. maar ik kon niet, ik heb me d'r afgered. Et begon me zeer te doen, als ze d'r in een grap betrokken. Ze was et rechte niet meer, vriend. De jongens waren recht van lijf en leden, ze hadden een groote eetlust en een beste gezondheid. Maar Ant had een gebrek. Die kuch, jong, die kuch. Die kuch zal me de dood doen, zei ze wel ers. Maar dan lach te ik er maar wat mee en maakte een grap je. Later merkte ik, dat 'et 'r er begon zeer te doen, en ik moest m'n aard geweld aan doen. Want et was te zien, dat 't minder werd. Maar toen in die herfst, dat we van de plaats moesten, toen liep het mis. Begin No vember ging ze liggen. En ze lag drie jaar, Maarten, drie jaar en tien dagen Begin November ging ze liggen, Maarten. De Westewind vloog die dag over 't veld, zoo als een bezeten mensch vliegen kan over de binnenplaats van een gekkenruis. Of zooals een boschbrand vliegt door het dennedak. Dat was aangrijpend, die storm, Maarten, die dag. Jullie zit ver, maar jullie zal zoo'n storm ook wel ers beleefd hebben.. De wilgentien den sloegen met d"r slieten in het water, de ïepenboomen stonden met kromme ruggen aan beide kanten van de wegberm en ze bo gen over 'et donkere rietdak. Ant lag op 'et bedstee naast de schoorsteen ze had bloed opgeven. Ze lag er wit en terneergeslagen. Ze riep me na melktijd, toen we bij de staande lamp zaten, ze glimlachte tegen me en trok m'n hand op 'et laken. „Ik leg hier warm" zei ze, „leit 'et buiten maar waaie." Bart en Gijs kibbelden om een prenten boek ze trokken ieder aan een slip ervan. Ze lachte weer, of ze 'et afwachtte, wat er te voren zou komen. Dan kwamen de tranen in 'er oogen, ze nam m'n hand in haar hand FEUILLETON. 25. Met druk gebaar haalde de heer Têterol opeens een handvol goudstukken uit zijn zak en gooide die op tafel, dat ze overal heenrol- den. Dat was een echt Oostersch weeldever- toon, maar, uit liefde tot de waarheid diene erbij gevoegd, dat hij zich haastte de gouden schijven één voor één weer op te rapen en ze zorgvuldig na te tellen, alvorens hij ze weer bij zich stak. Ook dit miste z'n indruk niet op Liouel die weer even stil was als te voren. Weet je, wat ik haast geloof, Lionel, sprak de opde heer, dat je een vriendinnetje in Parijs hebt achtergelaten. Daar vergist u zich toch in, luidde het koele antwoord. Ik heb ze in mijn koffer mee gebracht. Ik zal ze morgen uitpakken Ik heb al meer gezegd, als ik ernstig ben, duld ik geen scherts sprak de heer Tê terol nu verbolgen. Nu, zonder scherts, vader, maar als ik verklaar, dat ik ervan afzie, om mademoi- selle De Saligneux te trouwen, dan is dit niet, omdat ik er een vriendinnetje op na houd. Vriendinnen hebben nooit een plaats in mijn hart of in mijn leven ingenomen Én evenzeer is het mij ernst als ik u beloof dat ik nooit zonder uw toestemming zal trou wen. Maar daartegenover vraag ik van dat u mijn vrijheid dan ook eerbiedigt. Gunt ■u mij dus den tijd om eens rond t.e kijken Misschien, als ik het meisje heb gezien, dat u graag zoudt hebben, dat ik Graag zoudt hebben, dat je trouwde brulde de heer Têterol, bedoel je dat soms Maar jongen, er is geen kwestie van graag willen willen is deze zaak. Alles is zoo goed als afgesproken. En, al is de mademoisellel er m. „Ik dink nag veul öm Vader," zei ze, „zooas ie deer in z'n kist lag, dwars voor 't raam in 't voorus, Jan. D'r wazze roze op z'n wange, hai had z'n hande vouwen, of ie bidde; nooit van m'n leven had ik Vader zoo zien bidden en zoo zacht zien kaiken." ,Weet je, wat jij moet, vrouw," zei ik, „je moete an hil aare dinge dinke Maar zoo wist ik, waar ze d'r mee bezig hield, vriend. En de idéé, die ze in d'r om droeg, is ze nooit kwijtraakt. Ze leefde d'r verder mee, van d'r wakker worden af tot 'er in slaap gaan. Ze dankte God voor iedere dag, die ze weer aan den hemel zag komen. Ze streed met 'er heele gemoed een onafge broken strijd voor dat leven, ze vocht om 'et leven en voor d'r idéé zou ze d'r nooit overge ven aan den dood. Drie jaar lag ze zoo, Maarten, op 'et bed- ste naast de schoorsteen. Ze regelde tot aan d'r laatste dagen 'et huishouden nog. D'r lag een wil in d'r van staal. Bart en Gijs kwa- menkort na elkaar van school en gingen mee 'et land uit. Ze wist alles, van de boerderij, van 't volk, van 't land en de behuizing. D'r blik was als 't ware een arendsblik gelijk. D'r blik was tot aan de laatste dag van een moe der, een blik, die in een oogopslag regeerde en genas, beval of lof sprak. En waarvoor niks te verbergen viel. Op een onrustige Novemberdag, in de a- vond, toen de koeien in een dikke grijze mist aan de hekken stonden te bulken en de scha pen luwte zochten onder het raam van de boet, op een donkere Novemberavond, Maar ten, is ze de eeuwige rust ingegaan. Wat was dat een dag, vriend, wat was dat een dag. Ik weet 'et als gister, et was Sinte-Maarten, elf November, de jongens liepen met flaftibou wen langs de grintweg En Jan van de Bier stal stond er bij als een ooi, van wie men de lammeren steelt. Ik was niet meer recht snik in die dagen, vriend. Ik liep in de mallemolen Ze hadden geen dwars woord tegen me te zeg gen, of ik lag met ieder overhoop. De knecht raakte vet in die dagen. Geert stond op de be grafenisdag tegen me te razen, dat ze bleef om m'n kinderen, maar dat ze anders de eer ste week de beste al weg ging Dat waren da gen! 'Et is niet te zeggen, hoe een mensch in een droom loopen kan. Je scharrelt maar wat je doet maar wat, je gaat naar je koeien, omdat je het feitelijk gister ook deed, omdat je je eigen voor de beenen loopt Toen de klok stil was, was 'et ook in mij wat opgestild. Wat moet je wel ers met je le ven, Maarten 'Et lot kan soms zoo hard we zen en zoo onberekenbaar. We staan er tegen over soms, als een mensch staan moet tegen over de muil van een tijger; je ziet twee groo te rijen witte tanden en een rood keelgat. E- ven denk je nog, wild, je denkt „daar ga ik" je murmureert nog in jezelf en denkt: „moe ten ze nou juist mij hebben en geen ander", intusschen klamp je je vast aan het eerste het beste, dat voor de hand komt, maar ook dat laat los Ik heb geleerd erin te berusten, vriend. Jij zit in 'et verre Amerika en je zult je deel van 'et leed wel gehad hebben, want ieder krijgt doorgaans zijn aandeel in datgene, wat hij niet vraagt. Wat hebben we oftig de pols ge broken, Maarten, daar bij jullie achter op de werf, als de vaart 'et water niet zwelgen kon, he Maar, maar niet te veel herinneren, je wordt er zoo wee en onzinnig van, je begint sikkeneurig te worden, als je zoo denkt. Ik ben al zoo blij, dat ik je adres te weten kwam en dat je nog leeft, om me nog ers te herinne ren aan ons jonkheid, nou Laten we zeggen, dat we nou uitverteld zijn en als je over twee maanden deze leest, denk er dan om, dat er een is, die nog wel ers aan je denken zal en die, als je in je landje ster ven wil, nog graag een plaatsje voor je ruim maakt. Hartelijke groeten van je toegenegen JAN VAN DE BIERSTAL. 18 MEI - VOLKENBONDSDAG. Het is een goede gewoonte telkenjare op den 18den Mei in ons onophoudelijk rusteloos voortsnellend leven een oogenblik stil te houden om na te denken, hoe het met de internationale samenwerking der volkeren gesteld is. Psychologisch is dit een juist denk beeld van de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede geweest, reeds wegens het feit zelf, dat men één dag per jaar in allen ernst eens nagaat, wat sedert het vorig jaar bereikt is en zich daarvan rekenschap geeft, evenals van hetgeen ondanks welgemeende pogingen niet is mogen gelukken, en dat men boven dien tracht zich een denkbeeld te vormen van de wijze, waarop de internationale ge dachte in het komende jaar bevorderd kan worden. De gekozen datum spreekt voor feich zelf. Was het niet voor het eerst in de men- schelijke geschiedenis, dat op 18 Mei 1899 af gevaardigden van 26 Staten in Den Haag sa men kwamen, niet om een oorlog te liquidee ren en een buit te verdeelen, maar om te trachten in een geest van onderling vertrou wen te geraken tot een vermindering der se dert de 2de helft van de 19de eeuw steeds toenemende bewapeningen. Dat het werk, waarmede op dien 18den Mei een aanvang werd genomen niet tot gevolg heeft gehad, waarop velen, die van de gedachte aan een harmonisch samengaap der volkeren bezield zijn, vurig gehoopt hadden, doet niets af aan het feit, dat die datum toch het begin eener voordien ongekende vorm van samenwerking kenmerkt, en dat voor een jaarlijksche vre- desdag geen sprekender datum had kunnen gekozen worden. Op een dergelijk jaarlijks weerkeerend rust punt schakele men eenerzij ds een ongerecht vaardigd scepticisme, anderzijds overdreven verwachtingen uit. Met het eerste wordt geenszins bedoeld, dat men het oog hebbe te sluiten voor de vele en het lijkt wel telken jare groeiende moeilijkheden, die er zich als het ware in beijveren de vredesgedachten op den achtergrond te dringen. Hij die ech ter meent, dat dier moeilijkheden op den duur eene internationale samenwerking on mogelijk zullen maken én dat wij aan den vooravond van een niets ontzien^iden krijg voor HEEREN- en KINDERKLEEDING Kieedingmagazijn DEN HELDER. Wij leveren U in lagere-midden en betere prijzen. Alles met garantie van soliditeit en goede pasvorm. Specialiteit in HOEDEN-, OVER HEMDEN en ONDERGOEDEREN. staan, geeft blijk van zwakheid. Hij is voor den drang van de aan den mensch eigen :ijnde oneenigheden geweken, en heeft het eveneens in den mensch huizende geloof en verlangen naar vrede verloren. Even gevaar lijk is echter een niet met de werkelijkheid rekening houdend idealisme. Hij, die, hoe goed zijn bedoelingen ook mogen zijn, zijn verwachtingen steeds te hoog aanslaat, en zich met de vorderingen, die, hoe gering ook, toch ongetwijfeld gemaakt worden, niet tevreden stelt, loopt gevaar, dat zijn verwach tingen de toetssteen der werkelijkheid niet kunnen doorstaan, en zijn geest zich even eens tot het secpticisme wendt, waarvan hij den verlammenden invloed dan op zijn me- aemenschen overdraagt. Wat derhalve op een rustpunt als de 18de Mei in de allereerste plaats noodig is, is een dieper zin van werkelijkheid, een zich volko men rekenschap geven van het feit, dat de menschheid naar de vrede moet en wil stre ven en dat tegen die zekerheid, indien zij doelbewust nagestreefd wordt de tegenwer kende factoren ten slotte onvermijdelijk zul len wegvallen. De hierboven geschetste gedachtegang is eveneens toepasselijk op de wijze, waarop het werk van den Volkenbond pleegt beoor deeld te worden. De Volkenbond, of liever het vertrouwen, dat men in de Geneefsche instel ling heeft, maakt een moreele crisis door. Het zou ook moeilijk anders kunnen zijn, dat men in een tijd als dezen, die een depres sie op economisch gebied meebrengt, zooals men wellicht nooit te voren heeft doorgemaakt, niet eveneens een moreele afmatting gevoelde en in het vele, dat Genéve niet bereikt heeft en nog niet berei ken kan, aanleiding zag het vele goede, dat de Volkenbond reeds gebracht heeft, voorbij te zien en tot een wanhoopsconclusie te ge raken. Maar laten degenen, die zoo denken, dat eens een oogenblik nagaan, wat de Volken bond sedert zijn toch werkelijk zeer kort be staan mogelijk gemaakt heeft. Daarbij kan men toch niet uit het oog verliezen dat wij op dezen 18den Mei 1931 een heel stuk opge schoten zijn vergeleken bij 18 Mei 1899. Neemt men in aanmerking, dat de krachten, die het vredeswerk bemoeilijken, zich nog bijna nooit in die mate hebben laten gelden, als in het afgeloopen jaar het geval is ge weest, dan is deze zekerheid toch voorwaar niet een omstandigheid, die wanhoop aan het uiteindelijk slagen van het vredeswerk kan rechtvaardigen. Laten degenen, dit loo chenen, zich er eens rekenschap van geven, dat statengeschillen thans op verzoek van een der partijen door een Internationaal Ge rechtshof beslecht kunnen worden, dat de verplichting daartoe thans door 35 staten, waaronder bijkans alle groote mogendheden, aanvaard is. Vergelijkt men dit onmisken baar resultaat met het verhandelde ter Con ferentie van 1899, toen zelfs de vrijwillige arbitrage niet anders werd aanvaard dan omkleed met voorbehouden, die de sta- tensouvereiniteit hoog hielden, maar van het beginsel, waarom het ging weinig in stand lieten, dan kan men toch werkelijk niet van een mislukking spreken. En om thans het brandpunt der Volken bondsbelangstelling, het ontwapeningsvraag- stuk, aan te roeren, kan men toch niet ver loochenen, dat op dit gebied ontegenzegge lijke vorderingen zijn gemaakt. Doel der bij eenroeping van de Eerste Vredesconferentie van 1899 was te geraken tot een verminde ring der telkenjare groeiende bewapeningen, Het is bekend, dat van vermindering, laat staan van beperking, der bewapeningen op die Conferentie niets gekomen is. Het is eerst de oprichting van den Volkenbond ge weest, die de mogelijkheid geschapen heeft van een door 54 Staten aanvaarde tractaats- bepaling, die beginsel inhield eener vermin dering der bewapeningen, Dat het thans na vele jaren mogelijk is gebleken dit beginsel uit te werken in een ontwerp-verdrag, dat in 1932 door een internationale Ontwapenings conferentie behandeld 'zal worden is een vaststaand feit en geenszins een leuze die voor verwezenlijking niet vatbaar is. Onge twijfeld is het waar, dat dit ontwerp nog op vele punten onzekerheden bevat, dat de cij fers nog moeten worden ingevuld en dat zelfs al wordt het ontwerp ter Conferentie tot verdrag verheven, slechts een uiterst beschei den schrede op den langen weg der ontwape ning gezet zal zijn. Het is echter een niet te miskennen vooruitgang, dat er thans een atmospheer bestaat, waarin het mogelijk is, dat staten bereid worden gevonden met el kaar te onderhandelen over datgene, dat tot dusverre slechts in hunne allergeheimste bin nenkamers werd behandeld, hunne verdedi ging. Bedenkt men dit, dan zal men het werk van den Volkenbond ongetwijfeld met meer vertrouwen aanzien, en de tegenslagen, die dit werk evenals elke vooruitstrevende ar beid, het hoofd moet bieden, niet als onover komelijke hinderpalen beschouwen. Laat men aldus in dezen 18den Mei een rustpunt zien, waarop men zich met een zin voor de werkelijkheid rekenschap geeft van het door den Volkenbond tot stand gebrachte en laat men zijn vertrouwen niet onthouden aan dezen tegen van alle kanten opkomende moeilijkheden strijdenden arbeid, die, wordt zij in vertrouwen volbracht, tot het waarma ken van de vredesgedachte zal moeten leiden. De Saligneux nu ook kreupel, gebocheld, of leelijk om bang van te worden, dat komt er allemaal niets op aan jij moet haar toch trouwen, omdat ik het wil. Lionel stond op en verontschuldigde zich Ik ben een beetje moe, vader. Neem mij dus niet kwalijk, dat ik wat vroeg naar bed ga. Als u wilt, zullen morgen hierover verder spreken. En hij sloeg de armen om zijn vader heen, die zich kalm omhelzen liet, zonder eenige liefkoozing terug te geven. Maar, terwijl hij hem nog even bij den knoop van zijn jas hield, sprak hij Morgen, mijnheer, moet ik naar Bourg, waar ik nog iets te regelen heb en ik zal niet eerder dan vóór den avond terug zijn. Tot zoolang heb je dus tijd van beraad en tracht j ezelven te overtuigen. Ik zou niet graag nog veel woorden verspillen over deze zaak. Toen hij alleen gebleven was, begon de heer Têterol onrustig het vertrek heen en weer te stappen. Hij was maar matig voldaan over dezen dag, waar hij zoo smachtend naar uitgezien had. Hij was zoo pas tot de ontdek king gekomen, dat zijn „Prins van Wales1' muizenissen in het hoofd had, zooals hij dat noemde en die zou hij verdrijven. Hij had wel veel verwijten te doen le. Lionel had niet genoeg het Witte Huis geprezen, 2e. hij had te zeer de waterlelies bewonderd, 3e. hij had toegegeven, dat de landjonkers toch wel er gens toe dienden, 4e. hij had durven bewe ren, dat er op deze wereld nog iets meer te eerbiedigen valt, dan enkel millioenen, 5e. hij had gratie gevraagd voor een strooper. Maar, wat nog veel ernstiger was, dan dit alles hij had gevraagd, mademoiselle De Saligneux te zien éér hij haar trouwde en had voor dat verheven denkbeeld van zijn vader meer af keer dan ingenomenheid getoond. De heer Têterol liep dus steeds onrustig heen en weer en, om toch op iets zijn hu meur te koelen, schopte hij uit den weg iede- ren stoel, dien hij ontmoette, alsof hij daar in zag 'n landjonker, 'n paddenstoeljendlief, een reactionnair of een socialist. Lionel Têterol had geen oog dichtgedaan in den nachttrein en die rondgang door het heele landgoed had hem bijna zeven uur aan één stuk op de been gehouden. Hij was dus erg moe bij het naar bed gaan maar on danks de kwellingen van dat laatste onder houd had hij zijn hoofd nog niet op het kus sen of hij sliep al in. Bij zijn ontwaken wacht ten dezelfde gedachten hem echter weer. Hij stond op en kleedde zich aan, zonder evenwel de beide nagelborstels in te wijden of de flesch echte Eau-de-Cologne. Nadat hij zijn toilet voltooid had, stond hij een heelen tijd aan het venster te genieten van het schoone ochtend-landschap. Uit de bedauwde velden steeg een heerlijk-frissche geur op. Het water van de Limourde. dartel de vroolijk langs de oevers en ginds stond een boekweitveld in vollen bloei, omlijst door een rij hooge populieren. Aan den horizon dreven een paar mat-zilver-omrande wolk jes, die als met volle zeilen op een vroolijke onderneming schenen af te trekken. Over het geheele dal lag overigens een plechtige stil te, nog niet ontwijd door eenig menschelijk geluid totdat Lionel in de verte een zeis hoorde aanzetten, even later het regelmatig kloppen van een dorschvlegel vernam en toen weer het slaan van een hamer op het aam beeld. Mogelijk had ons jongmensch nog wel langer daar aan het venster gestaan, als hij niet, wat rechts kijkende, opeens het kasteel in het oog had gekregen. Op dat moment had hij niet meer gedacht aan mademoiselle De Saligneux, zijn kwade geest, dien hij met recht verwenschen kon. Toen viel hem opeens iets inhij nam de pen en schreef den volgenden brief „Waarde heer Pointal. u is een van die vrienden, wien men alles zeggen kan. Ik heb nog geen vier-en-twintig uur op het Witte Huis vertoefd of ik heb u al iets te vertellen. U hadt Viel heel goed voorzien, dat er botsin gen zouden komen of althans meer of min der ruwe wrijvingen en bereidde er mij op Onderzoek van het Remvermogen van Auto's. Een toestel, dat snelle controle mogelijk maakt. De remmen van auto's behooren tegenwoor dig wel tot de belangrijkste onderdeelen daar duidelijk gebleken is, dat daarvan veiligheid en leven van de inzittenden en van de omge ving op straat en weg veelal afhangt. Meestal worden alle vier wielen van auto's geremd en het is niet alleen van belang^ dat er remmen zijn, maar vooral ook, dat ze in zoodanigen staat zijn, dat men er op mag vertrouwen. Regelmatig nazien door vertrouwde werk krachten, is dan ook de eerste eisch, dien een voorzichtig rijder moet stellen. Om na te gaan öf de remmen goed in orde zijn, heeft men toestelletjes geconstrueerd, die controle in zeer korten tijd mogelijk ma ken. Dergelijke toestelletjes bevatten bijv. twee geribbelde metalen rollen, naast elkaar en vlak bij den grond draaibaar opgesteld. Die rollen kunnen door een, in het toestel geplaat sten, electromotor in draaiing worden ge bracht. Rijdt men dus een auto met een wiel op zoo'n toestel (liefst met de vier wielen op vier van die toestellen tegelijk) dan kan men den electromotor aanzetten en het wiel zal gaan draaien. Als men nu de remmen gaat aanzetten, wordt het moeilijker de wie len aan het draaien te houden en bij het vast aantrekken van goede remmen, zal dat zelfs geheel onmogelijk worden. Als men de rem men geleidelijk aanzet, zal de electromotor met sterker stroom gevoed moeten worden, om toch te kunnen ronddraaien en bij goed werkende remmen zal het, bij stevig aanzet ten, op een gegeven oogenblik zelfs met ster ken stroom niet meer gelukken om de wie len te doen draaien en de rollen zullen onder de banden door slippen. Er is nu gezorgd, dat de sterkte van den benoodigden stroom telkens gemeten wordt zoodat men een schaalverdeeling heeft kun nen aanbrengen, waarop niet die stroom- voor die maar heel philosophisch op te vatten En wilt u wel gelooven nu is haast de staat van beleg afgekondigd tusschen mijn vader en mij. En mijn schuld is dat nietIk was bereid om van allerlei toe te geven en op te offeren maar hij eischt te veel en ik vrees dat dat philosophie daar niet tegen bestand Het lijkt mij of ik hem eerst sinds gisteren ken. Vroeger beschouwde ik hem met den blik van een kind en kinderoogen hebben dit heerlijk voorrecht, dat zij niet beoordee- len hetgeen zij lief-hebben dus zocht ik ook nooit naar een verklaring van de vrees, die hij mijn arme moeder inboezemde, 's A- vonds als wij bij elkaar waren en zij mij in haar vertrouwen nam.... Ze had een edele ziel, dat eenvoudige burgervrouwtje en tel kens als ze die voor mij ontplooide, meende ik een kistje vol edelgesteenten te zien maar wat praat ik nu eigenlijk, mijnheer Pointal Als ik over mijn moeder begin, kan ik nooit mijn zinnen afmaken. Het overkwam haar zoo dikwijls, dat ze in een zin bleef ste ken. Soms hield ze midden in een woord op, als ze een zware tred in de vestibule hoorde en terwijl alle kleur van har lief gezichtje week, zei ze dan Stil, daar is hij. Dan vroeg ik wel Is u bang, moeder En ik liep den man tegemoet, die haar zoo zeer vrees aanjoeg. Door mijn liefkoozingen kwam hij bijna altijd in een goed humeur en triomfantelijk keerde ik dan tot haar te rug, of ik zeggen wou „Ziet u wel, hij blaft, maar hij bijt niet." En nu tegenwoordig ben ik ook bang voor hem. Wie geeft mij echter mijn kinderoogen terug Wel zeer terecht wordt er beweerd, dat het makkelijker is zijn plicht te doen dan dien te kennen. Zoo ben ik vast besloten mijn plicht na te komen, hoe moeilijk mij die ook valle moge, als ik eerst maar eens wist waar in die bestaat. U weet, dat ik geen slecht zoon ben; weet, wat een genegenheid, wat een eerbied ik altijd voor mijn vader gekoesterd heb hoezeer ik doordrongen ben van èijn goedhe den voor mij en hoezeer ik èr naar verlangd heb, hem dat eens te vergelden. Dat heb ik nu al zoo dikwijls gezegd en ik weet, dat u ook geloof sloeg aan mijn woorden, daar u evenzeer voelde hoe oprecht gemeend ze waren. Maar waarom herinnert mijn vader mij zoo voortdurend aan mijn schulden Is hij bang, dat ik ze ontkennen zal Neen, het is niet over het bedrag zelf, dat ik het met hem oneens ben, maar over de wijze van af doen. Als de omstandigheden dit zoo mee brachten, mocht hij vrij beschikken over mijn krachten, mijn gezondheid en mijn le ven maar kan ik nu mijn waardigheid, mijn eer en mijn geweten en de beslissing over al mijn aangelegenheden maar goedschiks aan hem overlaten en tot hem zeggen „Uw wil, hóe die ook zij, zal mijn gedrag bepalen Want wat beteekent nu iemand, die geen wil heeftdat is immers niemand En waarover is dat nu, zult u wellicht vra gen Zonder mij te waarschuwen en zonder mij te raadplegen, heeft hij zich in het hoofd gezet, mij te willen uithuwelijken. Met wie Ik geef het u te doen om dat te raden! Met mademoiselle Claire de Saligneux, doch ter van baron Patricius de Saligneux, zijn doodsvijand, dien hij een paar dagen geleden nog tot voor de poorten van de hel verwenscht heeft. Voor de eene partij is het een kwestie van financieel belang, voor de andere enkel ij delheid en ik roep er den hemel tot ge tuige bij, dat ik wel hoogmoed, maar geen ij delheid bezit. De dochter van den baron, of de dochter van een metselaar, dat is mij allemaal hetzelfde. Maar de eenige vrouw, die ik zal liefhebben Die baronnen-dochter, die trouw ik nietWat moet zij een armza lig klein hartje hebben Zij geeft zich zóó maar, zonder zich te laten vragen, aan een man, dien zij nooit gezien heeft. (Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1931 | | pagina 1