HERMAN NYPELS,
22E JAARGANG
DINSDAG 19 MEI 1931
NO. 39
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINGEN EN OMSTREKEN
DE VONDELING.
AANBEVOLEN ADRES
GEMAAKT of NAAR MAAT
WIERINGER COURANT
VERSCHIJNT ELKEN
DINSDAG EN VRIJDAG.
ABONNEMENTSPRIJS
per 3 maanden 1.
UITGEVER
CORN. J. BOSKER, WIERINGEN.
BUREAU:
Hippolytushoef Wieringen.
Telefoon Intercomm. No. 19.
ADVERTENTIëN:
Van 1—5 regels
Iedere regel meer
0.50.
0.10.
BRIEVEN UIT HET
POLDERTJE.
IX.
Mja, maar, Maarten, dat hebben
ze je nou toch heusch verkeerd verteld.
„Want de Huizinga-plaats is je neemt
het me niet kwalijk, dat ik het maar zoo
platjesweg zeg, hè nou al zestien jaar bij
't jaar af verhuurd. Je begrijpt het zelf niet,
dat de tijd zoo gauw gaat. We zouden hier al
over de dertig jaar gezeten hebben. De eerste
jaren ging het zoo goed als stilzwijgend de
landheer, of liever de rentmeester schreef
enkel, wanneer wij schreven, anders niet.
Maar in 'et achtste jaar kwam er vroeg in
den herfst een brief. Ik weet het nog zoo
goed, we huisden nog op 't staltje, de kinde
ren waren ergens anders. Ant kon 'etf niet
kroppen ze huilde als een kind. 'Et stond
er ook zoo koud en zoo hard in die brief. „De
tijden en de omstandigheden noodzaken ons,
het bedrijf van de hand te doen." Er was
geen sprake van inhuren de plaats zou in
den winter in veiling komen.
Meer niet dat was ten slotte 'et bijzondere.
Alle wereldsche dingen redde'n 'em, zeggen
we hier immers Maar 'et was amper een
week na die brief, dat Ant de leg kreeg. Al
maanden, nou van achteren, hadden we 'et
kunnen zien aankomen ze kuchte en kuchte
en 'et was, of er geen afkomen aan was, leek
'et wel. Ze was een kante vrouw anders, Maar
ten. Ik denk niet, dat je d'r kent hebt, want
ze was wat jonger dan jij was. Ze had de
postuur van d'r moeder, maar de inhoud van
d'r vader. Je kon van d'r spreken, zooals je
van een kaas spreektd'r is een gebrekje an.
Ze was van 'et stille soortze zei niet veel,
maar als ze los kwam, was ze een vroolijke
vrouw, Maarten. Ik weet nog, hoe bij een ge-
legenheidje, ik weet waarachtig niet bij
welk, Arie Louwerse een A-B-C- had op de
buurt, hij bezong daarin Jan en alleman en
van Ant had ie o.a.„Antjebuur is stil
en stoop, maar ze kin d'r weze." ik weet nog,
hoe ze er op stonden, dat ik er op toosten
zou. maar ik kon niet, ik heb me d'r afgered.
Et begon me zeer te doen, als ze d'r in een
grap betrokken. Ze was et rechte niet meer,
vriend. De jongens waren recht van lijf en
leden, ze hadden een groote eetlust en een
beste gezondheid. Maar Ant had een gebrek.
Die kuch, jong, die kuch. Die kuch zal me
de dood doen, zei ze wel ers. Maar dan lach
te ik er maar wat mee en maakte een grap
je. Later merkte ik, dat 'et 'r er begon zeer
te doen, en ik moest m'n aard geweld aan
doen. Want et was te zien, dat 't minder
werd. Maar toen in die herfst, dat we van de
plaats moesten, toen liep het mis. Begin No
vember ging ze liggen. En ze lag drie jaar,
Maarten, drie jaar en tien dagen
Begin November ging ze liggen, Maarten.
De Westewind vloog die dag over 't veld, zoo
als een bezeten mensch vliegen kan over de
binnenplaats van een gekkenruis. Of zooals
een boschbrand vliegt door het dennedak.
Dat was aangrijpend, die storm, Maarten, die
dag. Jullie zit ver, maar jullie zal zoo'n storm
ook wel ers beleefd hebben.. De wilgentien
den sloegen met d"r slieten in het water, de
ïepenboomen stonden met kromme ruggen
aan beide kanten van de wegberm en ze bo
gen over 'et donkere rietdak. Ant lag op 'et
bedstee naast de schoorsteen ze had bloed
opgeven. Ze lag er wit en terneergeslagen. Ze
riep me na melktijd, toen we bij de staande
lamp zaten, ze glimlachte tegen me en trok
m'n hand op 'et laken.
„Ik leg hier warm" zei ze, „leit 'et buiten
maar waaie."
Bart en Gijs kibbelden om een prenten
boek ze trokken ieder aan een slip ervan.
Ze lachte weer, of ze 'et afwachtte, wat er
te voren zou komen. Dan kwamen de tranen
in 'er oogen, ze nam m'n hand in haar hand
FEUILLETON.
25.
Met druk gebaar haalde de heer Têterol
opeens een handvol goudstukken uit zijn zak
en gooide die op tafel, dat ze overal heenrol-
den. Dat was een echt Oostersch weeldever-
toon, maar, uit liefde tot de waarheid diene
erbij gevoegd, dat hij zich haastte de gouden
schijven één voor één weer op te rapen en
ze zorgvuldig na te tellen, alvorens hij ze
weer bij zich stak.
Ook dit miste z'n indruk niet op Liouel die
weer even stil was als te voren.
Weet je, wat ik haast geloof, Lionel,
sprak de opde heer, dat je een vriendinnetje
in Parijs hebt achtergelaten.
Daar vergist u zich toch in, luidde het
koele antwoord. Ik heb ze in mijn koffer mee
gebracht. Ik zal ze morgen uitpakken
Ik heb al meer gezegd, als ik ernstig
ben, duld ik geen scherts sprak de heer Tê
terol nu verbolgen.
Nu, zonder scherts, vader, maar als ik
verklaar, dat ik ervan afzie, om mademoi-
selle De Saligneux te trouwen, dan is dit
niet, omdat ik er een vriendinnetje op na
houd. Vriendinnen hebben nooit een plaats
in mijn hart of in mijn leven ingenomen
Én evenzeer is het mij ernst als ik u beloof
dat ik nooit zonder uw toestemming zal trou
wen. Maar daartegenover vraag ik van
dat u mijn vrijheid dan ook eerbiedigt. Gunt
■u mij dus den tijd om eens rond t.e kijken
Misschien, als ik het meisje heb gezien, dat
u graag zoudt hebben, dat ik
Graag zoudt hebben, dat je trouwde
brulde de heer Têterol, bedoel je dat soms
Maar jongen, er is geen kwestie van graag
willen willen is deze zaak. Alles is zoo goed
als afgesproken. En, al is de mademoisellel
er m.
„Ik dink nag veul öm Vader," zei ze, „zooas
ie deer in z'n kist lag, dwars voor 't raam
in 't voorus, Jan. D'r wazze roze op z'n wange,
hai had z'n hande vouwen, of ie bidde; nooit
van m'n leven had ik Vader zoo zien bidden
en zoo zacht zien kaiken."
,Weet je, wat jij moet, vrouw," zei ik, „je
moete an hil aare dinge dinke
Maar zoo wist ik, waar ze d'r mee bezig
hield, vriend. En de idéé, die ze in d'r om
droeg, is ze nooit kwijtraakt. Ze leefde d'r
verder mee, van d'r wakker worden af tot
'er in slaap gaan. Ze dankte God voor iedere
dag, die ze weer aan den hemel zag komen.
Ze streed met 'er heele gemoed een onafge
broken strijd voor dat leven, ze vocht om 'et
leven en voor d'r idéé zou ze d'r nooit overge
ven aan den dood.
Drie jaar lag ze zoo, Maarten, op 'et bed-
ste naast de schoorsteen. Ze regelde tot aan
d'r laatste dagen 'et huishouden nog. D'r lag
een wil in d'r van staal. Bart en Gijs kwa-
menkort na elkaar van school en gingen mee
'et land uit. Ze wist alles, van de boerderij,
van 't volk, van 't land en de behuizing. D'r
blik was als 't ware een arendsblik gelijk. D'r
blik was tot aan de laatste dag van een moe
der, een blik, die in een oogopslag regeerde
en genas, beval of lof sprak. En waarvoor
niks te verbergen viel.
Op een onrustige Novemberdag, in de a-
vond, toen de koeien in een dikke grijze mist
aan de hekken stonden te bulken en de scha
pen luwte zochten onder het raam van de
boet, op een donkere Novemberavond, Maar
ten, is ze de eeuwige rust ingegaan. Wat was
dat een dag, vriend, wat was dat een dag. Ik
weet 'et als gister, et was Sinte-Maarten,
elf November, de jongens liepen met flaftibou
wen langs de grintweg En Jan van de Bier
stal stond er bij als een ooi, van wie men de
lammeren steelt. Ik was niet meer recht snik
in die dagen, vriend. Ik liep in de mallemolen
Ze hadden geen dwars woord tegen me te zeg
gen, of ik lag met ieder overhoop. De knecht
raakte vet in die dagen. Geert stond op de be
grafenisdag tegen me te razen, dat ze bleef
om m'n kinderen, maar dat ze anders de eer
ste week de beste al weg ging Dat waren da
gen! 'Et is niet te zeggen, hoe een mensch in
een droom loopen kan. Je scharrelt maar wat
je doet maar wat, je gaat naar je koeien,
omdat je het feitelijk gister ook deed, omdat
je je eigen voor de beenen loopt
Toen de klok stil was, was 'et ook in mij
wat opgestild. Wat moet je wel ers met je le
ven, Maarten 'Et lot kan soms zoo hard we
zen en zoo onberekenbaar. We staan er tegen
over soms, als een mensch staan moet tegen
over de muil van een tijger; je ziet twee groo
te rijen witte tanden en een rood keelgat. E-
ven denk je nog, wild, je denkt „daar ga ik"
je murmureert nog in jezelf en denkt: „moe
ten ze nou juist mij hebben en geen ander",
intusschen klamp je je vast aan het eerste
het beste, dat voor de hand komt, maar ook
dat laat los
Ik heb geleerd erin te berusten, vriend. Jij
zit in 'et verre Amerika en je zult je deel van
'et leed wel gehad hebben, want ieder krijgt
doorgaans zijn aandeel in datgene, wat hij
niet vraagt. Wat hebben we oftig de pols ge
broken, Maarten, daar bij jullie achter op de
werf, als de vaart 'et water niet zwelgen kon,
he
Maar, maar niet te veel herinneren, je
wordt er zoo wee en onzinnig van, je begint
sikkeneurig te worden, als je zoo denkt. Ik
ben al zoo blij, dat ik je adres te weten kwam
en dat je nog leeft, om me nog ers te herinne
ren aan ons jonkheid, nou
Laten we zeggen, dat we nou uitverteld zijn
en als je over twee maanden deze leest, denk
er dan om, dat er een is, die nog wel ers aan
je denken zal en die, als je in je landje ster
ven wil, nog graag een plaatsje voor je ruim
maakt. Hartelijke groeten van je toegenegen
JAN VAN DE BIERSTAL.
18 MEI - VOLKENBONDSDAG.
Het is een goede gewoonte telkenjare op
den 18den Mei in ons onophoudelijk rusteloos
voortsnellend leven een oogenblik stil te
houden om na te denken, hoe het met de
internationale samenwerking der volkeren
gesteld is. Psychologisch is dit een juist denk
beeld van de Vereeniging voor Volkenbond
en Vrede geweest, reeds wegens het feit zelf,
dat men één dag per jaar in allen ernst eens
nagaat, wat sedert het vorig jaar bereikt is
en zich daarvan rekenschap geeft, evenals
van hetgeen ondanks welgemeende pogingen
niet is mogen gelukken, en dat men boven
dien tracht zich een denkbeeld te vormen
van de wijze, waarop de internationale ge
dachte in het komende jaar bevorderd kan
worden. De gekozen datum spreekt voor feich
zelf. Was het niet voor het eerst in de men-
schelijke geschiedenis, dat op 18 Mei 1899 af
gevaardigden van 26 Staten in Den Haag sa
men kwamen, niet om een oorlog te liquidee
ren en een buit te verdeelen, maar om te
trachten in een geest van onderling vertrou
wen te geraken tot een vermindering der se
dert de 2de helft van de 19de eeuw steeds
toenemende bewapeningen. Dat het werk,
waarmede op dien 18den Mei een aanvang
werd genomen niet tot gevolg heeft gehad,
waarop velen, die van de gedachte aan een
harmonisch samengaap der volkeren bezield
zijn, vurig gehoopt hadden, doet niets af aan
het feit, dat die datum toch het begin eener
voordien ongekende vorm van samenwerking
kenmerkt, en dat voor een jaarlijksche vre-
desdag geen sprekender datum had kunnen
gekozen worden.
Op een dergelijk jaarlijks weerkeerend rust
punt schakele men eenerzij ds een ongerecht
vaardigd scepticisme, anderzijds overdreven
verwachtingen uit. Met het eerste wordt
geenszins bedoeld, dat men het oog hebbe te
sluiten voor de vele en het lijkt wel telken
jare groeiende moeilijkheden, die er zich
als het ware in beijveren de vredesgedachten
op den achtergrond te dringen. Hij die ech
ter meent, dat dier moeilijkheden op den
duur eene internationale samenwerking on
mogelijk zullen maken én dat wij aan den
vooravond van een niets ontzien^iden krijg
voor HEEREN- en KINDERKLEEDING
Kieedingmagazijn
DEN HELDER.
Wij leveren U in lagere-midden en
betere prijzen. Alles met garantie van
soliditeit en goede pasvorm.
Specialiteit in HOEDEN-, OVER
HEMDEN en ONDERGOEDEREN.
staan, geeft blijk van zwakheid. Hij is voor
den drang van de aan den mensch eigen
:ijnde oneenigheden geweken, en heeft het
eveneens in den mensch huizende geloof en
verlangen naar vrede verloren. Even gevaar
lijk is echter een niet met de werkelijkheid
rekening houdend idealisme. Hij, die, hoe
goed zijn bedoelingen ook mogen zijn, zijn
verwachtingen steeds te hoog aanslaat, en
zich met de vorderingen, die, hoe gering
ook, toch ongetwijfeld gemaakt worden, niet
tevreden stelt, loopt gevaar, dat zijn verwach
tingen de toetssteen der werkelijkheid niet
kunnen doorstaan, en zijn geest zich even
eens tot het secpticisme wendt, waarvan hij
den verlammenden invloed dan op zijn me-
aemenschen overdraagt.
Wat derhalve op een rustpunt als de 18de
Mei in de allereerste plaats noodig is, is een
dieper zin van werkelijkheid, een zich volko
men rekenschap geven van het feit, dat de
menschheid naar de vrede moet en wil stre
ven en dat tegen die zekerheid, indien zij
doelbewust nagestreefd wordt de tegenwer
kende factoren ten slotte onvermijdelijk zul
len wegvallen.
De hierboven geschetste gedachtegang is
eveneens toepasselijk op de wijze, waarop
het werk van den Volkenbond pleegt beoor
deeld te worden. De Volkenbond, of liever het
vertrouwen, dat men in de Geneefsche instel
ling heeft, maakt een moreele crisis door.
Het zou ook moeilijk anders kunnen zijn,
dat men in een tijd als dezen, die een depres
sie op economisch gebied meebrengt, zooals
men wellicht nooit te voren heeft
doorgemaakt, niet eveneens een moreele
afmatting gevoelde en in het vele, dat
Genéve niet bereikt heeft en nog niet berei
ken kan, aanleiding zag het vele goede, dat
de Volkenbond reeds gebracht heeft, voorbij
te zien en tot een wanhoopsconclusie te ge
raken.
Maar laten degenen, die zoo denken, dat
eens een oogenblik nagaan, wat de Volken
bond sedert zijn toch werkelijk zeer kort be
staan mogelijk gemaakt heeft. Daarbij kan
men toch niet uit het oog verliezen dat wij
op dezen 18den Mei 1931 een heel stuk opge
schoten zijn vergeleken bij 18 Mei 1899.
Neemt men in aanmerking, dat de krachten,
die het vredeswerk bemoeilijken, zich nog
bijna nooit in die mate hebben laten gelden,
als in het afgeloopen jaar het geval is ge
weest, dan is deze zekerheid toch voorwaar
niet een omstandigheid, die wanhoop aan
het uiteindelijk slagen van het vredeswerk
kan rechtvaardigen. Laten degenen, dit loo
chenen, zich er eens rekenschap van geven,
dat statengeschillen thans op verzoek van
een der partijen door een Internationaal Ge
rechtshof beslecht kunnen worden, dat de
verplichting daartoe thans door 35 staten,
waaronder bijkans alle groote mogendheden,
aanvaard is. Vergelijkt men dit onmisken
baar resultaat met het verhandelde ter Con
ferentie van 1899, toen zelfs de vrijwillige
arbitrage niet anders werd aanvaard dan
omkleed met voorbehouden, die de sta-
tensouvereiniteit hoog hielden, maar van het
beginsel, waarom het ging weinig in stand
lieten, dan kan men toch werkelijk niet van
een mislukking spreken.
En om thans het brandpunt der Volken
bondsbelangstelling, het ontwapeningsvraag-
stuk, aan te roeren, kan men toch niet ver
loochenen, dat op dit gebied ontegenzegge
lijke vorderingen zijn gemaakt. Doel der bij
eenroeping van de Eerste Vredesconferentie
van 1899 was te geraken tot een verminde
ring der telkenjare groeiende bewapeningen,
Het is bekend, dat van vermindering, laat
staan van beperking, der bewapeningen op
die Conferentie niets gekomen is. Het is
eerst de oprichting van den Volkenbond ge
weest, die de mogelijkheid geschapen heeft
van een door 54 Staten aanvaarde tractaats-
bepaling, die beginsel inhield eener vermin
dering der bewapeningen, Dat het thans na
vele jaren mogelijk is gebleken dit beginsel
uit te werken in een ontwerp-verdrag, dat
in 1932 door een internationale Ontwapenings
conferentie behandeld 'zal worden is een
vaststaand feit en geenszins een leuze die
voor verwezenlijking niet vatbaar is. Onge
twijfeld is het waar, dat dit ontwerp nog op
vele punten onzekerheden bevat, dat de cij
fers nog moeten worden ingevuld en dat zelfs
al wordt het ontwerp ter Conferentie tot
verdrag verheven, slechts een uiterst beschei
den schrede op den langen weg der ontwape
ning gezet zal zijn. Het is echter een niet
te miskennen vooruitgang, dat er thans een
atmospheer bestaat, waarin het mogelijk is,
dat staten bereid worden gevonden met el
kaar te onderhandelen over datgene, dat tot
dusverre slechts in hunne allergeheimste bin
nenkamers werd behandeld, hunne verdedi
ging. Bedenkt men dit, dan zal men het werk
van den Volkenbond ongetwijfeld met meer
vertrouwen aanzien, en de tegenslagen, die
dit werk evenals elke vooruitstrevende ar
beid, het hoofd moet bieden, niet als onover
komelijke hinderpalen beschouwen.
Laat men aldus in dezen 18den Mei een
rustpunt zien, waarop men zich met een zin
voor de werkelijkheid rekenschap geeft van
het door den Volkenbond tot stand gebrachte
en laat men zijn vertrouwen niet onthouden
aan dezen tegen van alle kanten opkomende
moeilijkheden strijdenden arbeid, die, wordt
zij in vertrouwen volbracht, tot het waarma
ken van de vredesgedachte zal moeten leiden.
De Saligneux nu ook kreupel, gebocheld, of
leelijk om bang van te worden, dat komt er
allemaal niets op aan jij moet haar toch
trouwen, omdat ik het wil.
Lionel stond op en verontschuldigde zich
Ik ben een beetje moe, vader. Neem mij
dus niet kwalijk, dat ik wat vroeg naar bed
ga. Als u wilt, zullen morgen hierover verder
spreken.
En hij sloeg de armen om zijn vader heen,
die zich kalm omhelzen liet, zonder eenige
liefkoozing terug te geven. Maar, terwijl hij
hem nog even bij den knoop van zijn jas
hield, sprak hij
Morgen, mijnheer, moet ik naar Bourg,
waar ik nog iets te regelen heb en ik zal niet
eerder dan vóór den avond terug zijn. Tot
zoolang heb je dus tijd van beraad en tracht
j ezelven te overtuigen. Ik zou niet graag nog
veel woorden verspillen over deze zaak.
Toen hij alleen gebleven was, begon de
heer Têterol onrustig het vertrek heen en
weer te stappen. Hij was maar matig voldaan
over dezen dag, waar hij zoo smachtend naar
uitgezien had. Hij was zoo pas tot de ontdek
king gekomen, dat zijn „Prins van Wales1'
muizenissen in het hoofd had, zooals hij dat
noemde en die zou hij verdrijven. Hij had wel
veel verwijten te doen le. Lionel had niet
genoeg het Witte Huis geprezen, 2e. hij had
te zeer de waterlelies bewonderd, 3e. hij had
toegegeven, dat de landjonkers toch wel er
gens toe dienden, 4e. hij had durven bewe
ren, dat er op deze wereld nog iets meer te
eerbiedigen valt, dan enkel millioenen, 5e. hij
had gratie gevraagd voor een strooper. Maar,
wat nog veel ernstiger was, dan dit alles
hij had gevraagd, mademoiselle De Saligneux
te zien éér hij haar trouwde en had voor dat
verheven denkbeeld van zijn vader meer af
keer dan ingenomenheid getoond.
De heer Têterol liep dus steeds onrustig
heen en weer en, om toch op iets zijn hu
meur te koelen, schopte hij uit den weg iede-
ren stoel, dien hij ontmoette, alsof hij daar
in zag 'n landjonker, 'n paddenstoeljendlief,
een reactionnair of een socialist.
Lionel Têterol had geen oog dichtgedaan
in den nachttrein en die rondgang door het
heele landgoed had hem bijna zeven uur aan
één stuk op de been gehouden. Hij was dus
erg moe bij het naar bed gaan maar on
danks de kwellingen van dat laatste onder
houd had hij zijn hoofd nog niet op het kus
sen of hij sliep al in. Bij zijn ontwaken wacht
ten dezelfde gedachten hem echter weer.
Hij stond op en kleedde zich aan, zonder
evenwel de beide nagelborstels in te wijden of
de flesch echte Eau-de-Cologne.
Nadat hij zijn toilet voltooid had, stond hij
een heelen tijd aan het venster te genieten
van het schoone ochtend-landschap. Uit de
bedauwde velden steeg een heerlijk-frissche
geur op. Het water van de Limourde. dartel
de vroolijk langs de oevers en ginds stond
een boekweitveld in vollen bloei, omlijst door
een rij hooge populieren. Aan den horizon
dreven een paar mat-zilver-omrande wolk
jes, die als met volle zeilen op een vroolijke
onderneming schenen af te trekken. Over het
geheele dal lag overigens een plechtige stil
te, nog niet ontwijd door eenig menschelijk
geluid totdat Lionel in de verte een zeis
hoorde aanzetten, even later het regelmatig
kloppen van een dorschvlegel vernam en toen
weer het slaan van een hamer op het aam
beeld. Mogelijk had ons jongmensch nog wel
langer daar aan het venster gestaan, als hij
niet, wat rechts kijkende, opeens het kasteel
in het oog had gekregen.
Op dat moment had hij niet meer gedacht
aan mademoiselle De Saligneux, zijn kwade
geest, dien hij met recht verwenschen kon.
Toen viel hem opeens iets inhij nam de
pen en schreef den volgenden brief
„Waarde heer Pointal. u is een van die
vrienden, wien men alles zeggen kan. Ik heb
nog geen vier-en-twintig uur op het Witte
Huis vertoefd of ik heb u al iets te vertellen.
U hadt Viel heel goed voorzien, dat er botsin
gen zouden komen of althans meer of min
der ruwe wrijvingen en bereidde er mij op
Onderzoek van het Remvermogen
van Auto's.
Een toestel, dat snelle controle
mogelijk maakt.
De remmen van auto's behooren tegenwoor
dig wel tot de belangrijkste onderdeelen daar
duidelijk gebleken is, dat daarvan veiligheid
en leven van de inzittenden en van de omge
ving op straat en weg veelal afhangt. Meestal
worden alle vier wielen van auto's geremd en
het is niet alleen van belang^ dat er remmen
zijn, maar vooral ook, dat ze in zoodanigen
staat zijn, dat men er op mag vertrouwen.
Regelmatig nazien door vertrouwde werk
krachten, is dan ook de eerste eisch, dien
een voorzichtig rijder moet stellen.
Om na te gaan öf de remmen goed in orde
zijn, heeft men toestelletjes geconstrueerd,
die controle in zeer korten tijd mogelijk ma
ken.
Dergelijke toestelletjes bevatten bijv. twee
geribbelde metalen rollen, naast elkaar en
vlak bij den grond draaibaar opgesteld. Die
rollen kunnen door een, in het toestel geplaat
sten, electromotor in draaiing worden ge
bracht. Rijdt men dus een auto met een wiel
op zoo'n toestel (liefst met de vier wielen op
vier van die toestellen tegelijk) dan kan
men den electromotor aanzetten en het wiel
zal gaan draaien. Als men nu de remmen
gaat aanzetten, wordt het moeilijker de wie
len aan het draaien te houden en bij het vast
aantrekken van goede remmen, zal dat zelfs
geheel onmogelijk worden. Als men de rem
men geleidelijk aanzet, zal de electromotor
met sterker stroom gevoed moeten worden,
om toch te kunnen ronddraaien en bij goed
werkende remmen zal het, bij stevig aanzet
ten, op een gegeven oogenblik zelfs met ster
ken stroom niet meer gelukken om de wie
len te doen draaien en de rollen zullen onder
de banden door slippen.
Er is nu gezorgd, dat de sterkte van den
benoodigden stroom telkens gemeten wordt
zoodat men een schaalverdeeling heeft kun
nen aanbrengen, waarop niet die stroom-
voor die maar heel philosophisch op te vatten
En wilt u wel gelooven nu is haast de staat
van beleg afgekondigd tusschen mijn vader
en mij. En mijn schuld is dat nietIk was
bereid om van allerlei toe te geven en op te
offeren maar hij eischt te veel en ik vrees
dat dat philosophie daar niet tegen bestand
Het lijkt mij of ik hem eerst sinds gisteren
ken. Vroeger beschouwde ik hem met den
blik van een kind en kinderoogen hebben
dit heerlijk voorrecht, dat zij niet beoordee-
len hetgeen zij lief-hebben dus zocht ik
ook nooit naar een verklaring van de vrees,
die hij mijn arme moeder inboezemde, 's A-
vonds als wij bij elkaar waren en zij mij in
haar vertrouwen nam.... Ze had een edele
ziel, dat eenvoudige burgervrouwtje en tel
kens als ze die voor mij ontplooide, meende
ik een kistje vol edelgesteenten te zien
maar wat praat ik nu eigenlijk, mijnheer
Pointal Als ik over mijn moeder begin, kan
ik nooit mijn zinnen afmaken. Het overkwam
haar zoo dikwijls, dat ze in een zin bleef ste
ken. Soms hield ze midden in een woord op,
als ze een zware tred in de vestibule hoorde
en terwijl alle kleur van har lief gezichtje
week, zei ze dan
Stil, daar is hij.
Dan vroeg ik wel
Is u bang, moeder
En ik liep den man tegemoet, die haar zoo
zeer vrees aanjoeg. Door mijn liefkoozingen
kwam hij bijna altijd in een goed humeur
en triomfantelijk keerde ik dan tot haar te
rug, of ik zeggen wou „Ziet u wel, hij blaft,
maar hij bijt niet."
En nu tegenwoordig ben ik ook bang voor
hem. Wie geeft mij echter mijn kinderoogen
terug
Wel zeer terecht wordt er beweerd, dat het
makkelijker is zijn plicht te doen dan dien
te kennen. Zoo ben ik vast besloten mijn
plicht na te komen, hoe moeilijk mij die ook
valle moge, als ik eerst maar eens wist waar
in die bestaat.
U weet, dat ik geen slecht zoon ben;
weet, wat een genegenheid, wat een eerbied
ik altijd voor mijn vader gekoesterd heb
hoezeer ik doordrongen ben van èijn goedhe
den voor mij en hoezeer ik èr naar verlangd
heb, hem dat eens te vergelden. Dat heb ik
nu al zoo dikwijls gezegd en ik weet, dat u
ook geloof sloeg aan mijn woorden, daar u
evenzeer voelde hoe oprecht gemeend ze
waren. Maar waarom herinnert mijn vader
mij zoo voortdurend aan mijn schulden Is
hij bang, dat ik ze ontkennen zal Neen, het
is niet over het bedrag zelf, dat ik het met
hem oneens ben, maar over de wijze van af
doen. Als de omstandigheden dit zoo mee
brachten, mocht hij vrij beschikken over
mijn krachten, mijn gezondheid en mijn le
ven maar kan ik nu mijn waardigheid, mijn
eer en mijn geweten en de beslissing over al
mijn aangelegenheden maar goedschiks aan
hem overlaten en tot hem zeggen „Uw wil,
hóe die ook zij, zal mijn gedrag bepalen
Want wat beteekent nu iemand, die geen wil
heeftdat is immers niemand
En waarover is dat nu, zult u wellicht vra
gen Zonder mij te waarschuwen en zonder
mij te raadplegen, heeft hij zich in het
hoofd gezet, mij te willen uithuwelijken. Met
wie Ik geef het u te doen om dat te raden!
Met mademoiselle Claire de Saligneux, doch
ter van baron Patricius de Saligneux, zijn
doodsvijand, dien hij een paar dagen geleden
nog tot voor de poorten van de hel verwenscht
heeft. Voor de eene partij is het een kwestie
van financieel belang, voor de andere enkel
ij delheid en ik roep er den hemel tot ge
tuige bij, dat ik wel hoogmoed, maar geen
ij delheid bezit. De dochter van den baron,
of de dochter van een metselaar, dat is mij
allemaal hetzelfde. Maar de eenige vrouw,
die ik zal liefhebben Die baronnen-dochter,
die trouw ik nietWat moet zij een armza
lig klein hartje hebben Zij geeft zich zóó
maar, zonder zich te laten vragen, aan een
man, dien zij nooit gezien heeft.
(Wordt vervolgd.