Belangriik ROODE ADDER. ONS DIERENHOEKJE. ZIEKENFONDSLEDEN fa. JOH. LAUWERS, Payglop 3 Alkmaar. T. HENNINK - WIERINGEN KNIP- EN NAAICURSUS VOOR DAMES EN JONGE MEISJES. HERVORMDE BIJEENKOMST TE MIDDENMEER. (i. £En Liesje, boe vind je het huis De handen op haar rug, haar neus in de Itècht, inspecteert Liesje de kamers. „Ben beetje oud!" „Een beetje oud! Die is goed, zeg! Het huis is meer dan honderd jaar oud!" „Als het dan maar niet instort", zegt Liesje ernstig. „Dan mag je in den tuin wonen!" plaagt Jan, haar oudste broei-. „Maar het zou toch niet leuk zijn, als ik dan binnen wilde komen en alles was een puinhoop!" „Wat ben je bezorgd voor ons!" roept Bob, de andere broer. „Ja en het vervelendste zou zijn, dat ik dan niet alleen naar Amsterdam terug kon komen!" „Harteloos kind", roepen de jongens lachend. Liesje haalt haar schouders op.' „De direc trice van onze school zegt altijd, dat we de dingen van hun practischen kant moeten bekijken". Mijnheer van Bertel, de vader van de kinderen, heeft voor de Paaschvacantïe een huisje gehuurd midden op de Veluwe. Het is een oud huis, dat een kwartiertje buiten het dorp Ijgt. Liesje heeft het heele huis doorgesnuffeld. Ze is juist met moeder bezig op haar kamertje, als buiten een doordringend ge fluit weerklinkt. Het is Kees van Buur, de zoon van den dokter van het dorp, die een dikke vriend van de twee jongens is gewor den. Liesje holt met haar broers naar bene den, waar ze Kees op den put vinden. „Weeti je wat ik ga doen?" roept hij. „Ik ga op de adder jacht! De winter is niet erg koud ge weest en er zijn er een bende! De apotheker geeft vijftig cent voor iedere doode adder' „Wat zul jij dan al rijk zijn!" „Dat nu juist niet. Ik heb er pas één ge vangen. Maar ik heb er zooveel gezien! Met een stok moet je ze dood slaan!" Jan en Bob luisteren met stralende oogen. „We gaan met je mee, hoor!" „Jij ook, Liesje? vraagt Kees. „Nee, dank je", zegt die met een opge trokken neusje. Dan volgenden dag komen Jan en Bob met stralende oogen en roode wangen terug van de wandeling met Kees. Liesje springt ze tegemoet. „Hebben jul lie adders gevangen?" „We heben er geen een gezien. Maar we hebben een echte adderjager gesproken, Gjjs Wits. Addervangen is zijn beroep; hjj weet alle plekjes, waar ze zitten!" „En vangt hij veel van die smerige dieren?" „Oh ja; maar hg trekt de heele Veluwe af?" „Wat heeft hg jullie verteld?" „Dat er een roode adder hier in óe buurt moet zijn. Niemand heeft het dier nog kun nen vangen, ofschoon een heeleboel menschen de slang gezien hebben!" Vanaf dat oogenblik denken de jongens aan niets anders meer dan de roode adder. Met Kees zwerven ze den heelen omtrek door; maar de roode adder kunnen ze niet vinden. Zelfs niet eens een gewone adder, Een week gaat voorbg. Liesje wil niet alleen uit den tuin gaan. En zelfs als ze door de laantjes loopt, kijkt ze angstig naar de struiken. Haar twee broers lachen haar danig uit. „Liesje, je lgkt wel een baby! Schaam je je niet, zoo bang te zijn?" Maar die trekt er zich niets van aan en speelt rustig met haar pop, of leest. Op een goeden ochtend komt Bob bulten adem binnen rennen. ,Ik het de roode adder gezien?" stort- tert hij. „En heb je hem niet gevangen?" vraagt vader spottend Daar had ik geen tijd voor en ik was ook te bang. Maar u moet er niet om lachen. 1 x medeklinker. x niet thuis. x meervoud van laan. x x x x x x x houten lat om ljjnen langs te trekken. x gehard ijzer. x tegenovergestelde van berg. x medeklinker. Op de kruisjeslijnen komt hetzelfde, woord te staan. jongensnaam. lederen. meervoud van oord. Bucces hebben, meervoud van boek. schreeuwen. OPLOSSINGEN. u 1 t lanen liniaal staal d a 1 1 n. n. houten stut. tegenovergestelde van berg om mee te naaien. vlug. dwarshout aan den mast. opgewonden, wild. spel kaarten. Mijn geheel: 1, 2, 2, 3, 4, 5, 6, 4. 8, 2, 2, 6, 3, 2, 6, 9, 2, 2, 6, 3, 4, 9, 5, 6, 1» 2, 3, 7, 6, 4, 8, 5, 6, 4, 5, 9, is een prettige bezigheid. 7, 8, 6. 7. 4 IH. De volgende letters geven een bekend spreekwoord: e, c, e, e, g, h, k, m, n, n, n, n, n. o, r, s. t, jj, z. rv. y,- de kruisjeslijn komt de naam van een cexend badplaatsje in Noord-Holland. Paal, dal, naald, snel, ra, dol, spel; seis oplossen. f vj ITT. s Na regen komt zonneschijn. rv. S' Barend 1 e e r e n oorden slagen -y boeken r o e p e n STEL JE EENS VOOR.. v Vier sneden. 27 kleine dobbelsteentjes. Geen. Acht. Twaalf. Zes. Eèn. Hg kroop hier over den weg en toen hij me zag, kroop hij onder de heg door den tuin in!" „Ben je er zeker van, dat hg den tuin "in kroop?" Vader lacht niet meer; inderdaad is de (wetenschap, dat het gevaarlijke dier zich in den tuin bevindt niet prettig.' Met zgn beide zoons onderzoekt hg iederen struik en heester in den tuin; maar ze kunnen niets vinden. „Bob, heb je het niet gedroomd?" „Ik droom niet eens, als ik slaap; laat staan als ik wakker ben", zegt deze veront waardigd. „Het was het dier, waar Urjs Wits over gesproken heeft want het was donkerrood". Twee dagen gingen voorbg; de adder gaf bljjk nog altjjd in den tuin te zgn; want op een dag kwam Minet de witte kat, met een opgezette wang het huis binnenrennen, „Wat ben je leeljjk", zei Liesje. „Heb je kiespjjn?" Maar vader fronste zgn wenkbrauwen. „Was dat maar zoo! Ik geloof eerder, dat de roode adder hem gebeten heeft". Weer zochten vader en de jongens den heelen tuin af; maar weer zonder het minste resultaat. „Ik zoek overal den thermometer", zegt moeder tegen Mina, het meisje. „Ik ben bang, dat we hem vergeten hebben". „Neen, mam", roept Liesje. „Ik herinner me, dat ik het ding zelf ingepakt heb! Ik heb hem in een koffer gedaan; in een valies! Ik geloof, dat de koffer op zolder staat!" „Wil je dan straks even naar zolder gaan, om den thermometer te halen?" vraagt moeder. Middags pas denkt Liesje weer aan den thermometer. Jan en Bob zijn met Kees het bosch in en vader en moeder zijn op visite gegaan. Liesje klimt de trappen op naar zolder en komt terug met het va lies. Want zc durft niet lang op zolder te blijven, omdat daar muizen zgn. Zij maakt de riemen van het valies los en schudt de thermometer eruit, die op den grond valt. Ze staat juist op het punt te buk ken en hem op te rapen, als ze door een naamlooze schrik bevangen wordt. Want daar, vlak bij het venster, kronkelt een slang, die helaas maar al te zeer overeen komt met de beschrijving van Bob. Liesje heeft maar één gedachte; het beest weg te jagen. Ze probeert de tafel bel te pakken, die op het buffet staat; maar haar hand, die verschrikkelijk beeft, duwt per ongeluk een stapel borden weg, die met groot lawaai op den grond vallen. Wie van beiden het bangst is, de slang of het kleine meisje valt niet te zeggen. De adder, geen andere schuilplaats ziende, ver dwijnt in het valies. Op het oogenblik, dat Liesje de adder niet meer ziet, komt haar moed een beetje terug. Als de adder erin slaagt zich in huis te verbergen, zou dat een groot gevaar beteekenen voor vader, moeder en de broersAls ze het valies dicht durfde maken, zou de adder ge vangen zijn. Voorzichtig sluipt Liesje .-r naar töe; een bevend handje wordt uitge stoken en het valies wordt dicht ge klapt. De adder kan niet meer ontsnappen. Uit voorzorg gaat Liesje nog een emmer halen, die ze er over heen zet en daar nog een paar zware boeken op. „Nu is dat leelijke beest eindelijk ge vangen!" Ze zucht van verlichting. Op dat oogenblik hoort ze stemmen ir VOOR DE KNAPPERTS. Stel je eens voor Jullie hebben allemaal een goed voorstel lingsvermogen, niet Nu, stel je dan eens voor, dat je een grooten dobbelsteen voor je hebt staan, waarvan iedere zijde 30 c.M. lang is. Dat is heel eenvoudig nietwaar? Stel je nu ook nog voor, dat die dobbelsteen mooi zwart gelakt is. Ook nog eenvoudig! Maar kun je nu de volgende vragen uit je hoofd beantwoorden? 1. Hoeveel sneden moet je maken, om den dobbelsteen te verdeelen in kleine regel matige steentjes met zijden van 10 c.M.? 2. Hoeveel kleine dobbelsteenen zijn er dan? 3. Hoeveel van de kleine steenen hebben 4 zwart gelakte kanten. 4. Hoeveel dobbelsteentjes hebben 3 zwarte zgkanten? 5. Hoeveel hebben 2 zwarte kanten? 6. Hoeveel één zwarte kant? 7. En hoeveel hebben heelemaal geen zwarte kanten? Oplossing staat onder de oplossingen der raadsels. TANTE TINE. DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS! Ditmaal is het een olifant, die nagetee- kend wil worden. Jullie ziet het, heel een voudig met een enkele lijn. De moeilijkheid is natuurlijk den juisten omtrek te krjjgen; maar dat gaat wel na eenige oefening. Je moet ook niet denken, dat het de eerste de beste keer al gaat. Telkens weer pro- beeren! Het is leuk om na eenige keeren het dier precies zoo te krijgen, als op het voorbeeld. Dus maar weer aan den slag! TANTE TINE. den tuin. Vader, moeder en de jongens komen thuis. „Kom vlug, kom vlug!! Ik heb de roode adder gevangen". En Liesje valt snikkend in de armen van haar moeder. De jongens halen den emmer weg een heftige bewe ging in het vallies doet zien, dat de adder er nog altijd in is. Vader doet hem heel voorzichtig in een emmer en sluit hem zorgvuldig af met een doorboorde deksel. „We zullen hem naar Artis sturen; want het is een bijzonder groote slang en komt in ons land slechts heel zelden voor!" „Ja, dat is het beest, dat ik over den weg heb zien kruipen!" zegt Bob. „Ik had nooit gedacht, dat Liesje zooiets had kunnen doen", zegt Jan. „Zus, je bent een kraan!" Ondertusschen probeert moeder het snik kende meisje tot bedaren te brengen. Dan zegt Liesje: „Mammie, zal je niet boos op me zijn. Ik kon het heusch niet helpen; maar de borden zgn gebroken en ik geloof de thermometer ook!" E. W, REINTJE DE VOS. -. iX'l: Kees, die zat te lezen, begon plotseling hard te lachen. Oom Kees en Anneke, die samen voor het vuur zaten te babbelen, keken tegelijk op. „Waar heeft mijn jonge neef zoo'n plezier over?" vroeg oom glimlachend. Kees zag op uit zijn boek. „Oh", zei hij toen, „ik lees hier de streken van Reintje de Vos. Die zijn zoo grappig!" „Hè oom", zei Anneke. „Geef ons weer eens zoo'n dierkundeles, net zooals laatst met de zwanen. Dat is veel prettiger dan op school". „Als Kees het ook wil!?" zei oom vragend. Als antwoord sloeg Kees meteen zijn boek dicht. „We gaan de vossen juist volgende week behandelen. Dan is het leuk, als ik er a' vast iets van weet!" Oom ging een beetje gemakkelijker zit ten; Anneke en Kees trokken hun stoelen dichter bg en oom begon: „De vos, de Latijnsche naam is Vulpes, is een dier, dat behoort tot een geslacht uit de familie van de honden. Ze onder scheiden zich van het geslacht der wolven door een langwerpigen romp, die een weinig scheef is geplaatst, korte pooten, een lan gen, dicht en ruig-behaarden staart, een langen schedel en een spitsen snuit. Hij wordt ongeveer 90 c.M. lang, waarbij een staart komt van ongeveer 40 c.M. Zijn hoogte bedraagt 35 tot 38 c.M. en hij weegt 7 tot 10 K.G. Hg is slank, maar sterk van lichaam en heeft korte dunne pooten. Zijn di?hte, zachte pels is vaal grijsachtig rood. Op het midden van de bovenste staarthelft be vindt zich een klier, die een onaangenaam riekende vloeistof afscheidt. De mooiste vossen worden in de Noordelgke streken ge vonden, naarmate men meer naar het Zui den komt, wordt hg kleiner, zwakker en minder rood. In sommige streken komen ze zoo veelvuldig voor, dat men bijna van een „vossenplaag" kan spreken. De vossen leven twee aan twee in holen met vertakte gangen, die alle op een hol uitloopen, dat een middellijn heeft van ongeveer 1 Meter. Zelf graven ze niet graag holen, maar maken gebruik van die der dassen. Het heele verblijf heeft wel eens een omvang van 15 Meter, terwgl ze bovendien nog hulpverblijven hebben, waarin ze in geval van nood een wgkplaats vinden. Bij on gunstig weer, in den heeten zomer, en in den tijd, dat het wijfje jongen heeft, woont de vos in zijn hol; anders zwerft hij ge woonlijk rond. In het algemeen gaat hij des avonds uit op roof op stille plaatsen, mid den in den zomer en bg sneeuw ook over dag. Hij vangt muizen, kevers, wespen, bijen, sprinkhanen, rupsen, wormen, vis- schen, hazen, konijnen, ree- en hertekalveren, broedende vogels en pluimgedierte. Verder rooft hij uit de tuinen peren, pruimen, drui- en en aalbessen. Ook eet hij doode dieren en zelfs zijn soortgenooten komen er niet goed af. Maar hij rooft nooit in de nabij heid van zijn hol. Hij wordt niet gemak kelijk in een val gevangen. Waar hij zich veilig voelt en ook in gevaar, is hij onbe schaamd en bloeddorstig en doodt veel meer dieren, dan hg nuttigen kan, Het geluid, dat hg maakt is een kort geblaf, eindigend met een schel gekrijsch. Volwassen vossen hoort men echter zelden of nooit. Eind April of begin Mei komen er van 4 tot 7 jongen, die 10 dagen blind zijn en door de ouders met groote liefde worden behandeld. Zij worden aanvankelijk door het manne tje en later ook door het wijfje voorzien van levende muizen, kikvorschen, kevera enz. Reeds in Juli beginnen de jonge vos» sen zelf voor hun onderhoud te zorgen. Tegen het einde van deze maand, gaan ze met de moedervos uit het hol en in den herfst scheiden zij zich van de laatste. Wanneer men vossen jong vangt, kan men ze gemakkelijk tam maken en aan het voedsel van honden gewennen. Ze worden van 12 tot 15 jaar oud en hebben derge lijke ziekten als honden, ook dolheid. De slimheid van den vos is spreekwoor. delijk geworden en van geen enkel dier zijn zooveel fabels en legenden in omloop al» juist van den vos. Het bekende verhaal van Reinaert de Vos is al uit de 12e eeuw". „En het is zóó leuk, oom", zei Kees met stralende oogen. „Je zat er tenminste hard om te lachen!'* zei Anneke. .Jongen", nam oom weer het woord. „Het is niet alleen een leuk boek, het is meesterwerk. En dat jij nu zoo'n pret hebt heb je allemaal aan den vos te danken waarvan ik je zooeven iets verteld heb!' Wij hebben voor OOK Z. en O. FONDS) BRILLEN. Op gereedmaken en reparaties kan gewacht worden. Gegarandeerd goedblijvende DOUBLé BRIL met donkere of lichte randen 3.—. BUIKBANDEN EN ELAST. KOUSEN. Paskamer en vrouwelijke hulp (verpleegster) aanwezig. Voortsbreakbanden, enkelstukken, platvoetzolen enz. uit de Beltstraat naar den Koogerweg en houdt zich verder aanbevolen voor Stoomen, Verven, Wasschen en Breien en verkoop van GEHAAKTE SPREIEN. BEGIN DER CURSUS 6 MAART a.s. Onderricht wordt gegeven in MAATNEMEN, PATROON TEEKENEN, KNIPPEN- en VERVAARDIGEN van ALLE VOORKOMENDE KLEEDING. Aanmelding van leerlingen Dinsdag en Donderdag van 25 uur. Leerares G. WASSINK-v. Garderen, TORENSTRAAT 16 MIDDENMEER. MAANDAG 5 MAART 7.30 i.h. Gymnastiekgebou» Ie spreker Dr. Ellerbroek van Amsterdam. Onderwerp „DE VRIJZ. HERV. EN HET GELOOF 2e spreker Ds. Baar van Alkmaar. Onderwerp DE VRIJZ. HERV. EN DE KERK. Eenige gelegenheid tot gedachtenwisseling en vragen stelle» Alle Hervormden zijn welkom. Voor Slootdorp bus om 7

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1934 | | pagina 6