KASTPAPIER Zomersproeten ARQJiïT" ibbs Belangrijk ZIEKENFONDSLEDEN SCHOONMAAK SCHOONMAAK N.V. „VRIESIA" JAN DE VRIES, DE DOKTER VAN HET WOUD. VOOR DE KNAPPERTS. COÖPERATIEVE BOERENLEENBANK WIERINGEN. GEWIJZIGDE zituren van den Kassier TE DEN OEVER: MAANDAGMIDDAG van half twee tot half vier. TE HIPPOLYTUSHOEF WOENSDAGMIDDAG van half twee tot half vier. Wij hebben voor OOK Z. en O. FONDS) BRILLEN. Op gereedmaken en reparaties kan gewacht worden. Gegarandeerd goedblijvende DOUBLé BRIL met donkere of lichte randen 3. BUIKBANDEN EN ELAST. KOUSEN. Paskamer en vrouwelijke hulp (verpleegster) aanwezig. Voortsbreukbanden, enkelstukken, platvoetzolen enz. fa. JOH. LAUWERS. Payglop 3 Alkmaar. WIT, ROOD en BLAUW, aan vellen, of per rol. Wit en Gekleurd, KASTPAPIER MET RAND. Kastranden, Punaises enz. enz. bij BOSKER's BOEKHANDEL H.-HOEF. verdwijnen door in potten van 50, 75, 150. Alom verkrijgbaar. „Weet je het al, weet je het al?" kwinke leerden de vogels, en wiegden zich op de takken der boomen heen en weer. „Weet je het al, weet je het al?" zeiden de dieren van het woud, als ze elkaar ont moetten. „Weet je het al, weet je het al?" fluisterde de wind, terwijl hij door de bladeren ruischte. „Weet je het al, weet je het al?" knipoogde de zon en gluurde om het hoekje van een leelijke grauwe regenwolk. „Weet je het al, weet je het al?" lispelden de bijen tegen de bloemen, als ze honing kwamen halen. Wat was er toch in het woud, dat alle be woners zoo opgewonden waren? Had de vossen- familie weer den oorlog aan alle hazen, konijnen en kippen verklaard? Was er eer. mierenstad verwoest? Of hadden de lang- beenige ooievaars een paar kikkerkindertjes verslonden? Waren er misschien menschen in het woud geweest, die ruw als ze waren, bloemen, planten en insecten vertrapt hadden? Niets van dat alles! De oude babbelzieke juffrouw Ekster zit het geval opgewonden met buurvrouw Musch en Lijster te besnateren. Juffrouw Ekster weet altijd alles wat er in het heele woud voorvalt. Zoo ook nu weer. „Ja, en weet je", zegt ze met haar snate rende stem, „hij heeft zijn mooien langen baard af laten scherenEven hing ei sen stilte, toen vroeg Mevrouw Lijster: „Buurvrouw Ekster, vertel me nu eens alles precies; want iedereen, die ik gesproken heb,! zei alleen maar: „weet je het al" en ik wist niets. Maar als ik vroeg, wat er dan wel was, waren ze al verdwenen, om tegen iemand anders weer te gaan zeggen: „weet je het al?" En eerlijk gezegd, weet ik niets!" Juffrouw Ekster deed gevleid haar oogen half-üicht. Mevrouw Lijster gold voor één van de deftigste dames der vogelwereld. Ze begon „Misschien herinnert U zich nog, Mevrouw Lijster, dat een paar zomers geleden er een kabouter In het woud was komen wonen, die veel van ons, dieren, hield. Kabouter Flip eette hij en waar hij kon, hielp hij de dieren. Op een goeden dag, of liever een kwaden dag, was kabouter Flip niet meer in zijn huisje. Toen de specht hem 's morgens wakker wilde roepen, vond hij deuren en ramen wijd open en het huisje heelemaal leeg. De kabouter was weg gegaan, zonder iemand iets te zeggen. Mijnheer Eekhoorn, die boven in denzelfden boom woonde, waar Flip zijn huisje had, herinnerde zich later, dat hij 's nachts had hooren rommelen; maar hij had er geen aan dacht aan geschonken. We vonden het alle maal erg jammer, wat zegt U zelf, Mevrouw Lijster, wie verliest er nu graag een goeden vriend?" Nadenkend schudde deze het hoofd. Juf frouw Ekster ging verder. „En nu, vannacht, even onverwacht als hij wegging, is kabouter Flip teruggekomen". Het was waar, wat juffrouw Ekster vertelde. Alleen wist ze de reden, waarom dit alles ge beurd was, niet en dat kon ze ook niet weten. Toen kabouter Flip voor de eerste maal in het bosch kwam, was hij de vriend van alle dieren geworden. Ze waren altijd bij hem gekomen, ZOEKPLAATJE. „Hadden we dan tenminste maar één haas gevangen i. x klinker. x manlijk rund. x dwaas, zot. x x x x hoofdstad van Noorwegen. Op de kruisjeslijnen komt hetzelfde woord te staan. klein hert. getal zuiver, spoortrein, meisjesnaam, ontkenning. 7, 6, 2, 4, 1, 5, zeef. Mijn geheel: 1, 2, 1, 3, 4, 5, 6, 7, 6, 3, 1, 1, 5, 1, 8, is een ander woord voor het voorzien van electriciteit. III. Met b ben ik iets, dat om het wiel van je fiets zit; met h ben ik een lichaamsdeel; met 1 een natie; met m ben ik een korf; met p een waarborg; met t zit ik in je mond; met st ben ik een houding; met w de muur; met z fijne aarde. Wie ben ik? IV. Wie loopt zonder van hap plaats te gaan? X X X X X X X V. medeklinker niet onder getal zuivelproduct langere weg leggen de kippen klim fogel. Op de kruisjeslijnen komt hetzelfde woord te staan. OPLOSSINGEN. I. O o s mal Oslo n. Ree, tien, rein, trein, Lien, niet, filter; electrificeeren. Band, hand, land, mand, pand, land wand, zand. een kaas omweg eieren k o e k o e k VAN A. TOT Z. Oplossing. Dit zijn de bedoelde steden: Akron, Berlijn, Calcutta, Durban, Edinburgh, Fez, Graz, Honoloeloe, Irkoetsk, Jeruzalem, Kaïro, Lima, Mexico New-York Odessa, Pe king, Quito, Rio de Janeiro, Sidney, Teheran, Upsala, Valencia, Wladiwostok, Xanten, Yo- kohama, Zürich. T. T. 'als ze raad noodig hadden, als ze ziek waren,' of gewondEn dan had hij geholpen, waar hij kon. En dat was het, wat hem het meest gespeten had: als de dieren ziek waren, kon hij niet helpen, want kabouter Flip was geen dokter! Toen, terwijl hij weer eens niet slapen kon, omdat hij Gak, de gans, niet van haar keelpijn af kon helpen, was plotseling het idee in hem opgekomen, om naar de stad te gaan, waar de menschen woonden en daar te gaan afkijken, wat die tegen alle ziekten deden. Toen dat idee eenmaal in hem opge komen was, liet het hem geen rust meer. En eindelijk besloot hij, dan maar stilletjes weg te gaan; want hij wilde niets aan de dieren zeggen. Die hielden niet van menschen en waren wantrouwig tegenover alles, wat van menschen kwam. Op een nacht was hij ver trokken; hij had alles meegenomen, omdat hij wel vermoedde, dat hij een heelen tijd in de stad zou moeten lj ven, voor hij genoeg wist om de dieren beter te kunnen maken. Heb was een la tocht naar de stad en eenmaal daar aant men, begonnen de moei lijkheden pas goed rfaar kabouter Flip over won ze allemaal en tenslotte had hij bereikt wat hij wilde: hü v ronde in de kelders van het huis van een mer hendokter! lederen dag verstopte hU zich iv. de spreekkamer en luisterde naar den r chendokter en's nachts studeerde hij uitl de om ia boeken, die er lagen. Tot eindelijk er - aren twee zomers en twee winters voorbij g<- \an kabouter Flip vond, dat hij nu wc! genoeg wist, om de dieren van het woud te ïelpen. Op een nacht ging hij terug; maakte veer den langen tocht naar het woud en trok in zijn huisje in den hollen boom, dab al d on tijd leeg had ge staanHij ging meter n hard aan het werk; want gedurende zUn verblijf in de stad, had' hij precies bedacht, hoe hij alles in zou richten! Wat waren de dieren van het woud ver baasd, toen ze den volgenden ochtend langs den hollen boom kwamen. Daar stond kabouter Flip voor zijn huisje in een mooie witte jas. Maar wat was er toch voor vreemds aan hem? Het was de beer, die het ontdekte: „Hij heeft zijn baajd afgeschoren!" riep hij plotseling. Het was waar! Om meer te lijken op een menschendokter, had kabouter Flip den langen baard, waar hij altijd erg trotsch op geweest afgeknipt. Op de deur van zijn huisje had hij een rood kruis geschilderd en er hing een bordje buiten: Dierendokter, met een beL En Flip groette iedereen zoo aardig en was zoo vriendelijk, of hij nooit weg geweest was. „Wanneer hebt u spreekuur, kabouter Flip?'" vroeg Tulla, de kameel, die graag erg gewichtig deed. „Den heelen dag ben ik voor jullie te spreken", antwoordde Flip glimlachend. Maar toen hij den volgenden ochtend bulten kwam, schrok hij toch wel even. Het leek wel, of alle dieren plotseling ziek waren geworden. Ze waren natuurlijk nieuwsgierig, om te zien hoe het er binnen in zijn huisje uit zou zien Daar was Tulla, de kameel, die plotseling op een krukje liep en Bruin, de beer. Verder de ganzenfamilie en nog vele anderen. „Beste vrienden", zei Flip. „Ik wil Jullie allemaal graag helpen; maar jullie begrijpen wel dat mijn huisje niet groot genoeg is, om Jullie tegelijk binnen te laten. Ik hoop, dat je nu niet zult kibbelen wie het eerst naar binnen mag; want ik zal jullie op Je beurt helpen. Spreken we dat af?" Dat vonden alle dieren goed en zoo werd ieder tot groote tevredenheid geholpen. Kabouter Flip is nu bekend als: „de dokter van het woud" en de dieren zijn er wat trotsch op, dat ze iemand hebben, die even knap is als de menechendokters. E. W, ZOO'N JONGEN! Een onderwijzer krijgt het volgende briefje: „Mijnheer, wat geeft U voor lessen! Gisteren gaf U een som op, waarin uitgerekend moest worden, hoeveel tijd er noodig is voor het eten van twintig appels. Dat heeft Mijn zoon geprobeerd; maar bij den vijftienden appel kon hU niet meer en nu ligt hij in bed!". LUCIE's GOEDE DAAD. Vroolijk stapte Lucie, haar schooltasch on der den arm door de drukke straten. Het was Woensdagmiddag en dan ging het meisje met een uit school naar haar Grootmoeder, die even buiten het stadje op het groote landhuis woonde, om daar koffie te drinken en den heelen middag te blijven. Toen ze kwam zat Grootmoeder al achter de gezellig gedekte koffietafel. „Gauw je handen wasschen, kleintje en dan aan tafel. Ik heb een verrassing voor je!" zei Oma, na de begroeting. Gauw keek Lucie over de lekkernijen. „Oh, ik zie het al: een pot eigen gemaakte aardbeienjam! Wat heerlijk, Oma!" Even daarna zat ze te smullen! „Lucie", zei Oma, toen ze klaar waren en Marie de koffietafel afgeruimd had, waarbij Lucie haar geholpen '.ïad. „Lucie, ik ga mjjn dutje doen; pak jij maar een boek en ga dat wat lezen in den tuin. Dan mag Marie je om half vier een beschuit met jam geven!" Dat was fijn! Eerst wat snuffelen in Oma's boekenkastje. Oma had heel oude boeken, die zij zelf van haar Grootmoeder en Moeder had gekregen had. Lucie hield van al die oude verhalen en als er dan nog plaatjes bij waren, genoot ze heelemaal. Na even zoeken had ze een boek gevonden, dat ze in den tuin wilde gaan lezen: „De kostschool van juffrouw Hendrix". Het was al een heel oud boek; de bladeren waren geel geworden van ouderdom en de plaatjes stelden meisjes voor ln kleederdrachten van wel 100 jaar geleden. Ze zocht een behaaglijk plekje in den tuin en begon te lezen. „Wat waren dat een lieve meisjes, die leer- lingetjes van juffrouw Hendrix. Nooit onbe leefd; altijd spraken ze met twee woorden; en goedhartig dat ze waren Bertha verzorgde alle zwervende honden en katten, die ze op straat vond; Marie-Elisabeth deelde haar ontbijt met een armen bedelaar; Annemie gaf, terwijl het zoo hard vroor, dat alle grachten bevroren waren, haar mof en shawl aan een arm meisje dat liep te venten. Zooveel goedheid deed in Lucie de wensch ontwaken óók zoo lief te worden. Maar... en hier was de groote moeilijkheidhoe kon ze dat? In Oma's tuin waren geen honden en katten, om te verzorgen; er ston den ook geen bedelaars om haar ontbijt mee te deelen; en het vroor ook niet, zoodat niet haar das zou kunnen geven, als er een arm meisje kwam die het koud had. Maar hoe zou ze dan goed kunnen wezen? Dat was moeilijk! Ondertusschen was het half vier geworden en Marie wenkte haar, om de beloofde beschuit te komen halen. Op een drafje ging Luus er heen, pakte het bordje aan, waarop de heerlijke beschuit met jam lag. Plotseling kreeg ze een idee; nu zou ze kunnen toonen, dat ze minstens even goed hartig was, als de kostschoolmeisjes van juf frouw Hendrix. Kwam er maar een arme man of arm meisje aan Ze keek door het hek op den weg. Niets te zien. Ze zou nog even wachten; de beschuit er wel heerlijk uitkijk, kijk, daar in de verte kwam iets aan. Vol spanning wachtte Lucie, tot de gestalte dichterbij was gekomen: het was een meisje en geen rijk meisje, dat Lucie aan haar kapotte schoenen en haar versleten kleeren. Ze zag er slordig uit, ook! Haar haar was ongekamd en haar gezicht was vast niet gewasschen 's ochtends, zooals dat van Lucie. Het meisje nam een moedig besluit: .Meisje!" riep ze. Het andere kind keek op: „Wat is er?" „Hier!" zei Lucie met een kloppend hartje en stak haar handje met de heerlijke beschuit door het hek. Het kind keek verbaasd. „Neem maar gerust", zei Lucie nog eens. „Dank Je, die lust ik niet!" „Lust ik niet?" „Lust ik niet meer!" „Waarom niet?' kon Lucie zich niet weer houden te zeggen. „Omdat ik eens zooveel aardbeienjam heb gesnoept, toen Moeder weg was, dat ik er misselijk van ben geworden!" en toen zich schamend, sprong het meisje weg. Daar zat Lucie nu; ze had nog wel zoo goedhartig willen zijn en haar lekkere beschuit willen weggeven. Dat leelijke kind verdiende het niet eens! Wanhoop maar niet, hoor Luus. Een voli gende keer zal je wel meer succes hebben, D. v. Z. DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. De bizon. Schrik jullie maar niet; njfit hoe moetlüflj het teekenvoorbeeld er op den eersten oog opslag ock uitziet, heusch, als je het everi geprobeerd hebt, valt het wel mee. Maar nu iets anders! Wie van jullie wist, zonder dat hij het opschrift van dit stukje gelezen had, welk dier het was? Niet veel, denk ik! Onthou dan goed voor het vervolg, dat de bizon of bult-os, een dier is, dat voor komt in Ncord-Amerika. En nu maar flink aan den gang om het. dier mooi na te teekenen. VAN A. TOT Z. Een rijke Amerikaan vatte het plan op een reis per vliegmachine te gaan maken. Dit is op zichzelf natuurlijk niets bijzonders. Maar hjj maakte er een bepaling bij: hij wilde n.1. alle bekende steden ter wereld bezoeken, op volgorde van het alfabet. Hij maakte een kaartje en teekende precies aan, welke steden hij bezoeken wilde, te be- "yrnen bij Akron, in de Vereenigde Staten. Hierboven drukken we het kaartje af. De steden zijn aangegeven met een kring, waarin de beginletter staat. De bedoelde stad ligt precies in het midden. Nu moeten jullie opzoeken, welke plaatsen bedoeld worden. Je mag er natuurlijk een atlas bijnemen! Maar niet naar de oplossing kijken, hoor! Die staat onder de oplossingen der raadsels. TANTE TIN»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1934 | | pagina 6