25e JAARGANG
MAANDAG 31 DECEMBER 1934
No. toe
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINOEN EN OMSTREKEN
GERECHTIGHEID.
nWIERINGER COURANT
VERSCHIJNT ELKEN
DINSDAG en VRIJDAG
ABONNEMENTSPRIJS
per 3 maanden f 1.—.
U1TGEVEI
CORN. J. BOSKER
W LERINGEN
BUREAU
Hippolytushoef WIeringen
Telef. Intercomm. No. 19.
ADVERTENTIiN
Van 1 5 regels f 0.60
Iedere regel meer f 0.10.
OUD EN NIEUW.
Als in den stillen Maandagnacht,
De klok het twaalfde uur zal slaan,
Dan gaat er weer een tijdvak heen
En 't Nieuwe Jaar klopt bij ons aan.
Wat 't Nieuwe Jaar ons brengen zal
Gelukkig dat dit niemand weet.
Men wensclit ons voorspoed en geluk
Maar zeker brengt een jaar ook leed.
Daarom zij steeds ons ideaal,
Het hoofd omhoog. Hoe het ook zij,
Zelfs in den zwartsten nacht schijnt toch
De Ster der Hope, voor U en mij.
OUDEJAARSAVOND.
De geschiedenis van ons leven, zoo-
als ieaere geschiedenis verflauwt, in
den loop des tijds. Dit voortdurend voor
hij vloeien heeft men vaak met 'I wa
ter van een rivier, dat onophoudelijk
stroomt, vergeleken, en niet zonder
weemoed denken wij aan deze wissel
valligheid van ons heslaan. liet leven
van den mensch" heeft men gezegd
„is meer dood dan leven; wij beginnen
te sterven, zoodra wij beginnen te le
ven.
Toch, al heeft men gelijk te zeggen,
dat de mensch slechts met een onzicht
haren draad aan het leven verhonden
is en dat zijn bestaan slechts een eeu
wige vlucht is, moet men erkennen dat
een Hoogere Macht dit op bewonderens
waardige wijze vergoed heeft door ons
in staat te stellen in de toekomst en in
het verleden te leven, hier door de her
innering, daar door verwachting, en
hoop.
Herinneringen! Beelden van het ver
vlogen leven Schaduwen van wat
niet meer is! Verzwakte echo van onze
vreugden en verdriet, van onze harts
tochten en van onze pogingen, wie zal
ooit kunnen zeggen welke lieflijkheid
gij aan het huidige oogenblik verleent,
welke bekooring gij aan voor ipimer
verdwenen uren geeft Naarmate de
dingen zich van ons verwijderen^ -ne
men zij de zachtste en teerste kleuren
aan, gelijk de zoo ontroerende en teer
ste herfskleuren.
Wij houden altijd meer van ons ver
leden dan van ons, heden. In onze ver
beelding vieren wij vroegere jaren zoo
als men oude weergevonden vrienden
viert ten koste van de nieuwe. Wat
waren de genoegens van toen heerlijk!
Wij vergeten de doornen van ons hu
meur. Wij vergeten de brandende zor
gen waarmede zij ons kwelden. Wat
was die smart nietig in vergelijking-
met die van heden! Wij vergeten, dat
wij hetzelfde zeiden toen deze smart
ons trof en haar bij het verleden verge
leken de verbeelding omgeeft alles
piet een lichten nevel, die aan de din-
gejn van iliet verleden een verborgen be
koring verleent en ons een zoeten wee
moed geeft. Soms is het alsof het verle
den in het heden herleeft; de afgebro
ken draden worclen weer aan elkaar
geknoopt; wij beginnen opnieuw wat
wij voor altijd geëindigd meenden
daarin schuilt één der groote vreugden
van het leven. Dit teere weefsel, dat 'n
menschenleven is, heeft dan toclb ecni-
ge stevigheid en kracht.
Maar tegelijker tijd dat het leven
tracht zich zelf door de herinnering, in
het verleden weer meester te worden
geniet het ook in de toekomst door
hoop en verwachting. Men moet hoop
niet met verlangen verwarren. Indien
de mensch al te vaak door het onge
duld van zijn verlangens naar de toe
komst hunkert is het dan ook niet
waar, dat hij er van te voren door de
lieflijkheid van zijn verwachtingen van
geniet? Begeerte verteert, hoop doet
leven; de eerste maakt het heden voor
ons gehaat, de tweede aangenaam en
dragelijk.
De hoop is de groote troosteres zij
laat ons succes, welvaart, vrijheid,
rust zien en, hoewel iedere dag en ie
der jaar ons iets van deze onscfiuldige
verwachtingen ontnepien, hoewel deze
goede dingen steeds voor ons weg
vluchten, of éénmaal bereikt, niet ge
ven wat zij beloven, houden zij toen
niet op met ons aan te trekken en te
troosten. Met moeite vaak neemt de
mensch dagelijks het werk van giste
ren weer op, maar, dagelijks verleven
digt eenzelfde hoop, eenzelfde illusie
onze krachten en hergeeft ons moed.
Nog enkele uren en dit jaar zal tot
het verleden behooren. Het is een boek
deel van ons leven waaraan wij de
slotpunt zetten. Morgen zal iedereen
zich voorbereiden een nieuw samen te
stellen, mogen wij allen hoven dit
nieuwe boekdeel het woordje „hoop"
schrijven. Ja, laten wij hopen dat het
jaar, dat nu begint, een gelukkig jaar
voor de mensohen, voor de volkeren
zal zijn. Laten we hopen dat de wolken
die den economischen en politieken
horizon nog verduisteren, zullen ver
dwijnen laten wij hopen dat het even
wicht in de wereld, dat sedert zooveel
jaren verbroken is, zal worden her
steld en dat het nieuwe jaar deze wel
daad, die de voorwaarde zoowel voor
moreele als voor lichamelijke gezond
heid is en waarnaar zooveel mlllioe-
menschen hunkeren, zal brengen
Werk voor allen
THOMASVAER en PIETERNEL
over 1934.
P. Het is zooals U had verwacht
Aan 't einde van het jaar
Staan Thomasvaer en Pieternel
Weer voor hun praatje klaar.
Zij reizen met een sneltreinvaart
Door Hollandsch Noorden heen
En praten nu van 't jaar eens niet
Van crisiswee alleen.
Th. Hm, hm, nou ja. Enfin 't is goed
En laat dat nu maar zoo.
P. Warachies niet, je brengt me maar
weer van m'n apropos
Ik wou die goede oude tijd
Nog even voor me halen.
Ik zie me in gedachten nog
met jou door Zijpe dwalen.
't Is nu voor Zijper jongelui
Een heele slechte tijd
Het mooiste bankje, dat er was
Gaat foetsie, zijn ze kwijt.
FEUILLETON.
(8.
Nu eerst dacht Kleists aan zijn eigen ver
wonding. Verschrikt greep hij naar zijn wang
en staarde toen de bloedige hand verwon-
werd aan. „Dat heeft niets te beteekenen
van mij, maar Beijer, denk eens aan Frits
Beijer
„Wat is er met hem gebeurd vroeg de
jonge vrouw, bevend.
Vermoord
„God Almachtig
De advocaat wees opgewonden naar de
Jungfernstieg. „Waarom ben je den moorde
naar niet gevolgd Hij ontvluchtte in die
richting
Mevrouw Ada wrong zich de handen. „Ik
had voor u zoo'n angst
Steeds kwam er meer volk in de straat. Me
vrouw Ada was spoedig omringd en werd van
alle kanten met vragen bestormd. Ze wilde
zich hieraan onttrekken, doch waagde het
niet het kantoor van den „Argus" binnen te
gaan.
Dietrich Kleists had moeite de nieuwsgie
rigen buiten het kantoor te houden.
Juist wilde hij de deur sluiten, toen men
nog meer geschreeuw hoorde.
„Er is een mes op de trap gevonden riep
hem een dienstmeisje toe.
Dadelijk haalde Kleists den Amerikaan. Te
zamen begaven zij zich naar de trap.
Een bediende had het moordwerktuig, want
dat was het zonder twijfel, op de onderste
trede gevonden, op de plaats waar de trap
een grooten draai maakte.
„Van de leuning af riep de heer Stan-
way plotseling het dienstmeisje toe.
„Wat is er vroeg Kleists, die het met
bloed bespatte wapen voorzichtig op had ge-
Th. Het bankje op' de Schagerbrug
Dat bankje van weleer
Dat moest niet weg voor d' jongelui
Maar voor het druk verkeer.
De molen in de bocht nietwaar
Die trof hetzelfde lot,
Voor 't snelverkeer toch maakt men
thans
't Antiekste ding kapot.
P. De oude brug bij Veerburg
Al zoo dikwijls opgelapt,
Is toch vernieuwd, het duurde lang
Maar tocih is 't opgeknapt.
Th. De race-weg Hippo Oever en
de wegen in de Meer
Zij allen worden klaargestoomd
Voor 't moderne snelverkeer.
Je raakt met alle nieuwigheid
gedurig van de wïjs
Het wordt hier binnenkort gewis,
Een auto paradijs.
P. Zeg Thomasvaer 'k bedenk daar
juist
We moesten met z'n beiden
Nog eventjes een afscheidswoord
Aan 't oude trammetje wijden.
SPWr vr ,v
Th. Ja Pieternel, dat vind ik ook.
De mensch en mogen zeggen
Dat ding heeft ruim. zijn tijd gehad
Maar niemand zal weerleggen,
Dat trammetje, dat heden dan
Zijn laatste reis aanvaardt,
W(as voor de menschen uit de buurt
Toch altijd heel wat waard.
P. Ja man, dat is de nieuwe tijd
Het gaat thans nooit te vlug
Wirovvna gaat naar Amsterdam
In 'n wip heen en terug.
Til. Straks gaan we met de Dieseltrein
't Is tempo, steeds maar weer
Jie bent dan bijna heel den dag
In een zesdagen-sfeer.
P. O, paan ik was al lang van plan
Om daar eens heen te gaan
In Hyppo bouwen ze al druk
Aan een nieuwe racebaan.
Me)n werkt er bijna dag en nacht,
In 't voorjaar klaar misschien
De Pijn en Wals, die komen dan
Dat moeten we gaan zien.
Th. Och mensch, wat is nu wieler-
sport,
Een sport die nu wel bloeit,
Maar geloof me, 't is van korten duur
Er wordt te veel geknoeid.
P. O, 'k snap het al, de voetbal hé
Nu even goede vrinden,
Ga maar eens zien of jij misschien
Die Cupido kunt vinden.
Th. Je ziet ze zeker vliegen vrouw
Dat is onwijze praat
P. Vliegen, vliegen dat is gevaarlijk
Er daalde in Breezand
Eélij vliegtuig van de Kooi
Op 'n heel klein stukje land.
Dat vliegen is maar poppenkast
Het is jnaar modegril.
nomen.
,Daar aan de leuning zijn vingerafdrukken
ziet u maar
Gillend weken de meisjes naar den muur
terug, terwijl Dietrich Kleists de bloedsporen
opmerkzaam beschouwde.
De moordenaar was, nadat hij met Stan-
way geworsteld en ook den zich tusschen hen
geworpen Kleists een steek toegebracht had,
naar de leuning geijld. De plaats waar hij
zich aan vastgehouden had was duidelijk
kenbaar. Nog op drie andere plaatsen meer
naar beneden waren bloedsporen te zien.
Hieruit kon men opmaken, dat de moorde
naar aan de rechterhand gewond was. Ook
beneden in de gang dicht bij de huisdeur was
een bloedvlek en wel ter hoogte van het
hoofd. Stanway stelde dadelijk vast, dat de
vluchteling in de duisternis om zich heen ge
voeld had, om niet tegen de deur of den wand
te loopen. Onwillekeurig beschut men in de
duisternis de oogen. Uit den afstand van dit
bloedspoor en den bodem kon men de grootte
van den moordenaar opmaken.
Mevrouw Ada was haar man, toen hij zich
beneden vertoonde, weenend tegemoet ge
sneld. Op de haastige vragen van haar echt
genoot teekende ze uitvoerig hetgeen ze van
den moordenaar wist.
„Hij had een rijwiel bij zich. De kranten
vrouw zag hem eerst, toen jij uit het ven
ster riep. Daar. ginds ongeveer op de hoogte
van dien tweeden lantaarn, schoot hij plot
seling uit de duisternis van een poort naar
buiten, sprong op de fiets en reed pijlsnel
weg. Hij moet dus, nadat hij hier het huls
had verlaten, onbemerkt langs de huizen tot
daar geslopen zijn."'
Op dit oogenblik werd het gepraat buiten
levendiger. De deur ging open en men zag in
het nog zwakke daglicht uniformen. „De po
litie riepen de meisjes uit.
Dadelijk ging Kleists naar den inspecteur
toe en gaf hem verslag van het voorgevallene.
De gerechtsdienaar bezichtigde de sporen,
die Kleists en Stanway aan den wand en de
trapleuning ontdekt hadden. Hij liet door
een geoefend politieman opname doen en een
teekening maken. Ook bezag hij het wapen
Th. Dat zagen we in de Meer ja
Van 't jaar op 1 April
Neen vrouw, zoolang men zóó nog
vliegt
Dan is het niets gedaan.
P. Toch zijn er vliegers in de huurt
Die „altijd verder" gaan.
Th. De postduif ja, die vliegt maar
door,
Benzine, dat is de lucht,
Zij maakt nog altijd in record
Een lange afstandsvlucht.
P. Naar dat systeem ging ook te werk
Die Fries, die Wardenier.
Th. Die had een fijne motor zeg,
Tenminste op.papier.
P. Ik stel er nog vertrouwen in
Het komt wel voor elkaar,
Je krijgt toch altijd weer wat nieuws
Dat gaat zoo, ieder jaar.
Th. Nieuwigheden lieve mensch
Dat hou je haast niet bij,
Ik heb ze op een lijstje staan
Het is een lange rij.
We pikken ieder om de beurt
Een onderwerp daaruit
Wiant anders kojmt er heel geen end
Begin maar vast, vooruit
P. Er kwamen vele zaken in de Meer,
Te veel om op te noemen,
Wij zullen dus in 't algemeen
De durf dier menschen roemen.
Th. De middenstandsvereeniging
Is daar de grootste kracht,
Zij houdt zich ook aan dit devies
„Eendrachht maakt macht."
P. De nieuwe kerk in Middenmeer
Werd plechtig ingewijd,
Van 'n uurwerk werd zij ook voorzien
Ze is dus bij den tijd.
Th. Het stroopen in de Polder was
Een heel belangrijk punt,
Niet dat men aan de één of aar
Een haas of eend misgunt.
Maar 't is de laatste tijd toch wel
Wat al te bont gemaakt.
P. Dus Heeren stroopers Opgepast
Voor overdrijving dient gewaakt.
Th. De jeugdherberg te Oosterland
Bleek spoedig zeer gewild,
Zij is een aanwinst voor het dorp
En voor het trekkersgild.
i
P. O Thomasvaer er is zooveel
Ik stop er nu maar mee.
Th. Ik zie er ook geen gat meer in
Er is zooveel geschied,
En al dat nieuws vermelden hier
Dat gaat nu eenmaal niet.
Zeg Pietemei, er is nog wel
Wat anders te vermelden,
Als wij nu eens oude nieuwtjes
Aan de lui vertelden.
P. Wat oude nieuwtjes, Thomasvaer,
Hoe bedoel je dat?
nauwkeurig. Het kon toegeknipt worden door
middel van een veer, die zich aan den dolk
van best staal bevond de punt was bijzon
der scherp.
Met het met bloed bevlekte wapen in de
hand, begaf de gerechtsdienaar zich naar de
sterfkamer.
Kleists waarschuwde hem voor den bloed
plas en vertelde hem hoe het zijn vriend ge
gaan was, die zich ook met bloed bevuild had.
De inspecteur liet door een agent van po
litie de luiken openen. De dichtbij gelegen
Fransche kerktoren sloeg juist zeven uur en
buiten was het bijna klaarlichten dag.
Een nauwkeurig onderzoek ving aan. Van
alle opmerkelijke punten, zooals het ontbre
ken van horloge, portemonnaie, versierselen,
enz. werd door een beambte, door den inspec
teur voorgezegd, dadelijk een protocol opge
maakt.
„Beijer schijnt in den slaap overvallen te
zijn merkte de inspecteur tot Kleists en
Stanway op. „Zonder twijfel zijn hem de ste
ken in de oogen en de slapen toegebracht,
toen de ongelukkige te bed lag. Hij schijnt
toen opgesprongen te zijn en buiten het bed
ontving hij toen vele steken in de nabijheid
van zijn hart.
De politiedienaar ging voort met het pro
tocol, terwijl hij de heeren vroeg, hoe laat
zij het huis betreden hadden.
„Mijn vrouw en ik," antwoordde Kleists,
„verlieten eenige minuten over zes ons huis
bij den Alster. Daar we per fiets waren, kwa
men wij ongeveer tien minuten over zes bij
de Loge bij het Valentinskamp aan. De heer
Stanway verliet juist, zooals wij afgesproken
hadden, zijn woningwij behoefden dus niet
te wachten. Acht minuten later waren wij
hier bij de deur. Daar de hoofddeur gesloten
was, begaven wij ons naar Grüttefin in de
Poststraat heen en terug een weg van
een minuut of negen. Precies half zeven kwa
men wij dus hier in huis."
„En uw vrouw wachtte beneden voor de
deur
Kleists bevestigde dit.
„Ik wil haar liefst dadelijk om een verhoor
verzoeken."
Het kleine gezelschap begaf zich naar de
portierswoning, waar mevrouw Ada zoolang
een onderkomeh gezocht had. Iedereen was
zeer verwonderd te vernemen, dat de kran
tenvrouw haar op haar vraag daarnaar ge
zegd had, dat zij de deur niet opengedaan
had.
„In het oogenblik, dat u met uw drieën
naar de Poststraat ging, moet de moorde
naar dus het huis binnengedrongen zijn,"
zeide de inspecteur.
Kleists en Stanway maakten zich de groot
ste verwijten, dat zij den vluchteling niet da
delijk op de donkere trap achtervolgd hadden.
Ze hadden echter gedacht, dat mevrouw Ada
zich vlak voor de huisdeur bevond. Was deze
niet door door een ongelukkig toeval met de
krantenvrouw naar de lantaarn gegaan, dan
zou zij den vluchteling gemakkelijk zoolang
gevolgd kunnen zijn, totdat menschen, die zij
tegenkwam, hem hadden kunnen grijpen.
,Hij zal den gerechtelijken arm niet ont
komen," zeide de Amerikaan somber op trot-
schen toon.
Kleists keek met een zucht naar de politie
dienaren, die hun gewone kalmte geen oogen
blik verloren.
,Uw vertrouwen in onze geheime politie is
zeer vleiend, maar den meesten ontbreekt de
ervaring en het talent om misdaden op te
sporen. Ze hebben niet dien scherpen blik op
de dingen, die uwe Amerikaansche detectives
eigen is."
De heer Stanway wees naar het merk van
de firma, dat overal in huis, zoowel beneden
in de gang als bij de trap aangebracht was.
Waar men ook heen keek, zag men een zwar
te reuzenhand, die evenals een klauw zich
gereed hield om een vasten greep zijn prooi
te vatten dit was het wapen van de firma
„Argus."
„Het is voor mij een eerezaak, om niet al
leen mijn vriend te wreken, maar ook weer
den goeden naam der firma die door dezen
overval beschimpt en bespot is, te herstellen.
En ik verzeker u het oog van den „Argus'
slaapt niet."
IV.
Th. Nou kijk eens hier en luister maar
Hier heb ik al weer wat,
Den Helder had een ventverbod
Voor bloemen uit Breezand,
Dat ventverbod bestaat niet meer
Dank zij de Middenstand.
P. De oudjes van dagen uit de omgeving
Die gingen met auto's naar bosch en zee
En allen beloofden ze plechtig en zeker
We gaan een volgend jaar met z'n
allen weer mee.
Th. Er was eens een auto, geladen met rapen
6000 Kilo, en heusch flinke knapen,
Die kwam op een brug en die brug lei
het loodje
De rapen die dreven weldra in het slootje.
P. Toen zijn ze daaronder een vuurtje
gaan stoken
En zijn in de slooten die rapen gaan koken,
De raapjes, ze waren al heel spoedig gaar....
Th. M'n vrouw staat te jokken, wat ik zei
is waar,
Wanneer komt nu eind'lijk een brug
bij de Stolpen,
Of hebben die rapen soms nog niet geholpen?
P. De baarsen, karpers enzoovoort
Zijn dit jaar vrijwel uitgemoord,
Van alle kanten welhaast kwamen
De hengelaars hier te samen.
Men vischte op het Amstelmeer
Men voer met bootjes heen en weer
Zoo bleef men heel den dag dan dwalen
Om een vischje op te halen.
Th. Ja, ja, er is gevangen hoor
Men had vaak rijke buit,
P. Maar omgekeerd ook lachte vaak
De visch, de menschen uit.
Th. Luister nou eens, Pieternel,
Ik had al zoo gedacht
Je moest maar eens vertellen gaan
Wat 1935 tegenlacht
P. Och niet veel goeds
Alom in 't land heerscht groote nood
Ook hier wordt veelgeleden
Er wordt in menig huisgezin
Om 't daaglijksch brood „gestreden."
Een sprankje hoop leeft in het hart
Want gaat men straks beginnen
Met d' andere polders, nu dan zijn zij
Weer voor 'n tijdje binnen.
Th. De boeren hebben 't ook niet best
Ze klagen steen en been
De landbouw was den laatsten tijd
Slecht, over 't algemeen.
De markt noteerde lage prijs
Voor 't gewas en 't vee,
Zoo deelen allen op hun beurt
In de malaise mee.
Ook de boeren van Breezand
En uit het polderland
P. Het vindt terugslag evenzeer
Op onzen Middenstand.
Th. We hoorden ook het vorig jaar
Precies dezelfde klanken.
P. Men ziet er zeker tegenop
De crisis af te danken.
Th. Nou Pieternel, we spreken af,
De crisis is aan kant
Misschien brengt '35 wel
Vooruitgang in ons land.
Th. en P. We hopen dat het zoo zal zijn
Een goed gelukkig jaar,
Wordt toegewenscht aan iedereen
Van Pieternel en Thomasvaêr.
NIEK.
Het was acht uur, toen de advocaat Dr.
jur. Holzingen, die van het politiebureau te-
lephonisch bericht had gekregen, op de plaats
des onheils aankwam. Met hem kwamen nog
meer personen mee ook de rechterlijke
arts Kreisphysikus Leibnitz.
Op bevel van den advocaat-generaal werd
de plaats, waar de misdaad geschied was, nog
meer afgezet. De inspecteur, die den aankla
ger het protocol overhandigde, begaf zich
dadelijk naar buiten. Hier liet hij de menigte,
die wel uit 200 personen bestond, en die de
passage volkomen belemmerde, over den rij
weg naar den Biirgersteig terugdringen.
Toen de inspecteur beneden aangekomen
was, kwam de krantenvrouw juist terug.
„Het ging niet, mijnheer de inspecteur,"
hijgde zij, buiten adem van 't harde loopen.
„Wanneer de juffrouw op haar fiets gebleven
was, dan hadden wij haar misschien nog in
gehaald."
„Welke „haar"
„Nu, de inbreekster, de moordenaarster
er is immers een moord begaan, is 't niet
„U spreekt van den fietser, dien u gevolgd
waart
„Het was een fietster, mijnheer."
De officer fronste de wenkbrauwen. „Maar
dat is een vergissing."
„Neen, want ik heb de persoon met eigen
oogen gezien. Daar ginds stond ik met de
juffrouw
,Je meent mevrouw Kleists, de vrouw van
den advocaat
„Nu ja, de jonge dame, die van mij de cou
rant kocht, bedoel ik. Nu dan, ik stond met
haar daar onder den lantaarn en betaalde
haar geld terug. Plotseling hoorden wij beiden
iemand uit het venster hierboven luid om
hulp roepen. Ik kijk om en zie, nauwelijks 200
passen van mij af, een jongmensch, die een
fiets aan de hand meevoerde, op den rijweg
toeloopen schuin tegenover de Bürgersteig
sprong hij er haastig op, en vloog als een peil
uit den boog weg."
(Wordt vervolgd.