men. Espartero heeft achter het net gevischt. Leve de
koningin wordt in Spanje een oproerkreet. De prins
de Joinville is met zijne Echtgenoote te Parijs. Eene kaart
legster aldaar heeft 500,000 franc nagelaten. De Franeker
professoren zijn weder in actieve dienst. Sommigen der
Fransche kamer willen dat op de laatste steen der vesting
werken gebeiteld wordealleenheersching en bankroet. De
sergeant P. A. van Suighem heeft uitgevonden om in plaats
van twee negen wisse snaphaanschoten in een minuut te
doen. In de Beemster is eene afschuwelijke misdaad ge
pleegd. In eene spekslagers-affaire wordt eene winkeldoch
ter en te Utrecht een bonne gevraagd. Te Haarlem zijn
drie wondermenschen te zien. De arbeiders aan de Rijn
spoorweg zijn oproerig geweest. Bij Elden is de Gelder
lander van den dijk gestort.
M E 1$ G JË JL W E IS M.
De HERIlIi-BËER of PÈRE GARRIEE voor
het VRËDEGËBËCtï te GRENOREE.
Père Gabriël is zeer bekend in geheel den omtrek. Sedert
vele jaren eigenaar van een zeer grooten beeraan welken
het liem gelukt was, eene-zekere mate van opvoeding te ge
ven trok hij met dezen zijnen onafscheidentijken medgezel
al de kermissen van het land rond eene matige schatting
heffende op de nieuwsgierigheid der dorpelingen die bij hoo-
pen elkander verdrongen om de wonderkunsten en gymnasti
sche oefeningen van bet getarnde wilde dier te aanschouwen.
Intusscheu netzij dat de aanschouwers zich begonnen te ver
zadigen van de door Père Gabriël en zijnen makker opgevoerde
beeren-looneelen hetzij dat zijne verteringen zijne inkomsten
hadden overtroffen, genoeg zij het te zeggen, dat hij zich op
zekeren dag in de noodzakelijkheid zag om geld ter leen te
vragen, ten einde zich en zijnen kostganger te onderhouden.
Maar zoo men weet hel geldschieters-volkje is een mistrou
wend en weinig liefdadig menschen-rasook wasjPère Gabriël
om der boeren beurs voor zich te doen openen menigwerf
reeds verpligt geweest, zijne solvabiliteit door een onderpand
of pand der minne te ondersteunen en dat pand be
stond juist in dien overlieerlijken beer die geheel zijn te
genwoordig en toekomstig fortuin uitmaakte.
Zoolang liet onderpand dik en vet en in het oog der schuld-
eiscliers welvarend was hadden zij geduld maar op zekeren
dag meende men op te merken dat hel dier vermagerde en
dreigde den weg van alle vleesch te zullen gaan. Dit was liet
sein om al de houders van beer-actien in rep en roer te bren
gen. Immers het was zoo klaar als de dag dat, indieu de
lieer te sterven kwame hunne pandbrieven 100 pCt. moesten
dalen. Zij staken dus de hoofden bijeen, en eiscliteu de ge-
dwongene onteigening. De goede Père Gabriëlhierdoor in
vreesselijkcn angst gejaagd besloot datgene te doen wat
men in de wandeling noemt met de noorderzon vertrekken.
Op zekeren dag verdwenen man en beer, zonder dat men
langen tijd kon te welen komen waar zij gestov.n of gevlo
gen waren. Daar echter eeu der scluüdeischers van Père Ga
briël hem hardnekkiger dan de overigen bleef vervolgen zoo
gelukte het dezen hem onder de lompen van ecnen bedelaar
en aan den gastvrijen disch gezeten van eenen landpachter van
den omtrek te ontdekken. De eerste vraag van den gcldlec-
ner aan den schuldenaar, was natuurlijk deze:
»En waar is uw beer?"
Dood."
En zijne huid."
Daarvan heb ik een pejekker laten maken."
En zijn vet
Dat heb ik opgegeten."
Gij Reglals hel nog gauzenvet ware dan maar bee-
renvet
Welnu ik heb er de opbrengst van verteerd."
»En schiet er nu geen potje meer over."
Waarachtig nietwant ik gebruik het niet om mijn haar
te poinadeeren."
De schuldeischer op die antwoorden woedende geworden
haastte zich de geheele eohorte zijner mede-credileuien bijeen
te roepen en Pere Gabriël werd voor het geregt gedagvaard,
ten einde zijnen voormaligen borg weder te doen voor het
licht komen.
In de regtszitting van den magistraat vernomen hebbende
dat de feilen zoo als zij zich voordeden in de termen van
opligting vielen, en hem alligt voor eene minder inschikkelijke
regtbank zouden kunnen voeren, liet Père Gabriël zijn eerste
stelsel van verdediging varen.
Gabriël-. «Welnu, Mijnheer de regter, ik zal u do geheele
waarheid openbaren mijn beer is niet dood en hij is
zelfs spiiug levend, en het bewijs is, dat hij tegenwoordig
dient als fusilier bij het 27sle regemeut van ligne."
De regter. Staak die scherts."
Gabriël«Het is in het geheel geeue schertswant Mijn
heer als ik het dan toch zeggen moet mijn beer was geen
beer hij had er de huid maar van het was een mijner
vrienden, een oude achterblijver van de ligtingdie uit weer
zin tegen den soldatenstand liever een beerevel had omge
hangen dan het kalfsvel te volgen later kreeg hij een
weerzin in den beerenstaud onze zaken gingen zoo slecht
ik raadde hem zich ziek te houden en was voornemens
hem spoedig voor dood te laten doorgaanmaar toen de
lieden die mij op zijne huid en op zijn smeer geld geleend
hadden hem ia eene publieke veiling wilden te koop stellen
hield hij het niet langer uit, en liet mij daar alleen
staan, en vervoegde zich tot zijn regimentdit is nu de
zuivere en waarachtige waarheidmijn beer lieeft mij eer
gisteren geschreven dat hij op het punt was van korporaal
te worden."
De vrederegler heeft na dit verhoor de schuldeiscliers van
Père Gabriël tot rede gebragtderwijze dat zij hem drie ja
ren respijt hebben gegeven, om hen te betalen.
Hij is thans bezig zich eenen anderen medehelper te zoeken,
die de rol van luipaard zal kunnen spelen, waarmede hij zich
nu- verbeeldt meer geld te zullen winnen dan met den beer
die thans door den geheelen omtrek alle achting heeft verbeurd.
F R AH g II f g.
Frans Hals een der sieraden van de .Nederlandsche Schil
derschool zag in het jaar 1584 te Mechelen het levenslicht
en ontsliep op den 29 Augustus 1666 binnen Haarlem die
stad welke men eenmaal te regt den zetel der Schilderkunst
heeien koude. Groot toch was in de 16 en 17 eeuwen het
aantal kunstenaars, dat het toen rijke en vermogende Haarlem
binnen deszelfs muren bevatte. Men denke slechts aan den
Al taai schilder Maarten van Heemskerk; den Zeeschilder Pr oom
aan Adriaan Brouwer dien snaakschen afmaler van boeren
gezelschappen aan Th. ff'ijk en Gerard Berkheijden die
keiken en paleizen zoo kunstig op liet doek deden verrijzen;
aan den beroemden Paardenschilder Jf"oh w er manaan de Land
schapschilders Buijsdaal en vin Berg kern aan den ouverge-
lijkelijken Portretschilder Batholoruevs van der Helst en zoo
menige andere, die gelijk onze Hals, de stad aan hetSpaarne
met onvergankeJijken kunstroem versierden.
Kracht en stoutheid, aan oorspronkelijkheid en natuurlijk
heid gepaard kenmerkten op eene treffende wijze de manier
van 11'als die gewoon was zijne portretten van welke er nog
zoo veie zijn kunsttalen! staven, vet en zacht smeltende aan
te leggen, om er dan nader het kennelijke van den Meester