Sibtfjevticntiéti. mevr. Denistot zicli roepen. Spoedig zal hier een leelijke Engelschman komen," zeide hij betoon hem alle mogelijke oplettendheid, want het is een bekwaam man, Tan wieu ik een hoog denkbeeld koester; maar ik weet, waarom nij komt, en hij zal mij das niet zien." Dit gezegd hebbende sloot hij zich in zijn studeervertrek op. Twee dagen la'er kwam Gibbon op het kasteel van Poltaire en liet zich aanmelden. Mevr. Denis outving hem met allo mogelijke beleefdheid in de salon, maar verhaalde hem, dat Poltaire hem niet wilde zien. De bezoeker zette zich op zijn gemak in eenen armstoel en hernam, zoo luid, dat Poltaire hem in het naaste vertrek hooren kon: Goed als hij mij niet zien wil, dan zal ik hier maar mijn verblijf houden." Daarmede overeenkomstig, zond hij zijn rijtuig weg, en bleef waar hij was. Het werd nacht, en mevr. Denis kon niet anders doen dan hem eene slaap plaats aanbieden intusscheu at en dronk hij met de dames van den huize. Den volgenden dag, deed bij op dezelfde wij ze doch Poltaire vertoonde zich niet. kMaar, mijnheer," zeide eindelijk mevr. Denislluw bezoek is vrij lang, het mishaagt monseigneurzoo hoorde Pol taire zich gaarne noemen. «Dat gaat mij niet aan," hernam de Engelschman, ik ben gekomen om hem te zien en ga dus niet eerder heen dan nadat ik hem gezien hem." Op deze wijze bleef hij drie dagen Poltaire werd ongedul dig daar hij zijne kamer niet kon verlaten. Hij zond dus aan Gibbon een briefje van den navolgenden inhoud: Mijnheer Don Qxiixotte zag herbergen voor kasteelen aan, doch gij gij beschouwt mijn kasteel als eene herberg. Gibbon beantwoordde dit terstond met een vierregelig versje, luidende nagenoeg als volgt: Ik dacht aan deze plaats der dichteren prins te ontwaren, To hooren, hoe zijn mond steeds nutte leering biedt; Maar als Lucullxis dien 'k met vreugd wil evenaren Eet. drinkt men aanuwdisch, maar u aanschouwt men niet." Gibbon zond deze regelen aan Poltaire en vertrok onver wijld. Gedurende zijn verblijf te Ferney had hij de bedienden naar de gebruiken en gewoonten van hunnen meester onder vraagd en naar de van hun ontvangene inlichtingen vormde hij het verdere plan zijner handelingen. Weinige weken later verscheen hij wederom te Feruey. Dit maal had hij zijn rijtuig in het dorp laten staan, en wandelde des morgens zeer vroeg naar het kasteel alwaar hij nog vóór dat iemand van het huisgezin was opgestaan aankwam. Hij trad op de plaats van het kasteel en (oud er niemand dan den koetsier, li ij wist dat Poltaire eene kleine merrie had die hij op hoogeren prijs stelde dan een van zijne ande re paarden en verzocht den man hem het dier te laten zien. Hoor eens vriend zeide hij tegen den koetsier toen zij te zamen in den stal waren wanneer gij de merrie eens ongetoomd door de olmenlaan voor hel huis laat draven zoo beloof ik u een goed drinkgeld." De koetsier stemde hierin volgaarne toe, en Gibbon verborg zich terstond, zoo spoedig hij maar kon, achter het geboomte. Wu kwam de merrie aanhollen en draafde de wandelplaats \>p en neder. Poltaire was reeds ten bedde uit, en bevond zich in zijne boekerij die juist het uiizigt had op de meergenoemde laan. Hij las de brieven, welke hij des avonds te voi en had ontvangen. Gij het vernemen van het gedruisch opende Poltaire hel venster, en vroeg, hoe het kwam, dat de merrie zoo holde. De koetsier hernam dat zij hem onlloopeu was en dadelijk kwam Poltaire in zijn ochtend japon en met zijne slaapmuts op het hoofd naar beneden om de merrie te helpen vangen. Poltaire was toen ter tijd twee-eu-tachtig jaren oud dun als een staak met ingevallen wangen tandeloos eene bui tengemeen vooruitstekendo kin en een kaal hoofdiu één woord, meer gelijkende naar eeneu vogelverschrikker dan naar menscli. Zoodra Gibbon hooi onder zijn bereik za» kwam hij uit zijnen schuilhoek te voorschijn ging naar he°m toe, beschouwde hem van het hoofd tot de voeten van ach teren en van voren, en daarna, in zijne handen klappende, riep hij op spottendeu toon- Vaarwel Poltairenu heb ik u gezien maar gij zijt niet mooi!" en hiermede verwijderde hij zich. Woedend over den hem gespeelden trek keerde Poltaire in zijne boekerij terug, ontbood zijuen secretaris Magnière en zeide hem Loop zoo ras gij kunt dien Engelschman ua, eu vraag hem om twaalf stuivers voor het zien van het beest (béte)." De secretaris bereikte Gibbon digt bij den ingang van de plaats en sprak «Mijnheer! monseigneur begeert, dat gij mij twaalf stuivers zult geven voor het zien van het beest." «Dat is billijk hernam Gibbon «daar zijn er vieren twintig." poltairt was waarschijnlijk intusscheu eenigzins van zijne gramschap bekomen, en besefte nu, hoe zijner onwaardi" en belagchelijk hij zich gedragen had door de vergelijking°vau het beest (bete) te gebruiken zoodattoen Magnière terug kwam en het antwoord van Gibbon overbragt hij dadelijk hernam: «Die duivelsche Engelschman is nog kwaadaardiger dan ik hij zal mij den eenen of andoren poets spelen ik moet vrede met hem maken Magnière hij moet tegen mor gen bij mij ten eten worden verzocht." Hij zond hem dien ten gevolge eene schriftelijke uitnoo- diging en des anderen daags zijn eigen rijtuig om hem met alle plegtigkeid af te halen. Gibbon kwam en gedroeg zich werkelijk als een gentleman zonder op het gebeurde in het allerminst te zinspelen. Poltaire ontving hem aan het portier van het rijtuig, en stelde hem voor aan het gezelschap dat hij om zijnent wil had genoodigd. Over tafel hielden de beide beroemde schrij vers een levendig kruisvuur van bon mots gaande. Van dien tijd af waren zij goede vrienden. Gibbon gaf den ouden Pol taire dikwerf een bezoek en bleef dau gewoonlijk drie of vier dagen te Ferney. Natuurlijk werd er van de gebeurtenis in de Olmenlaan nimmer weder gesproken. Heden nacht overleedten huize van onzen Oom den Heer A. Boomsmaonze geliefde ZusterCHARLOTTE FREDERIKA Baronnesse van WESTERHOLT in den jeug digen leeftijd van ruim 22 jaren. Helder, J. M. S. van WESTERHOLT. 26 Julij 1843. Mede uit naam van mijnen Broeder. Verzoeke deze tevens als bijzondere kennisgeving aan te nemen. Bij vonnis der Arrondissements Regtbank te Alkmaar van den 28 Julij 1843, is GERRIT ROEM, Koopman en Winkelierte Nieuxcediep Gemeente Helder verklaard te zijn in staat van faillissementhetwelk gerekend zal worden met dien dag te zijn aangevangen zijnde daarbij benoemd tot Regter Commissaris den Edel Achtb. Heer Mr. A. J. C. MAASvan Zuid Scliamvoudelid derzelver Regtbank en tot Curator de ondergeteekende. Nieuwediep den 29 Julij 1843. Voor Extract conform P. A. BEETS. Uitgegeven bij C. BAKKER Bz. te NieuweDiep. Gedrukt bij G, GILTJES te Helder.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1843 | | pagina 4