£lbtfcrtentiëtt. Eenen aanzienlijken en goed onderhouden Inboedel. M. Niet getergd Goede hemel, sedert zes weken daagt mij zijn knevel uit. Ik beken dat hij niet alleen zoo rood is als een yoi maar hij heeft ook eeneu vossen-aard eu een afschuwelijk hart. Zoo dikwijls hij mij te na kwam kreeg ik eene rukking in de hand, en zeide dan ook eens tol hem: Gewis aan zulk eenen kuevel zeude men zijn bloed koelen en zich dan, door een liefderijk gedrag, weder tot eenen mensch maken. A. Door uwe mishandelingen is hij drie dagen bedlegerig geweest. M. Wel bekome het hem hij moest zweten dat hem het haar zwart wierde dat zoude hem goed staan. A. Weet gij dat hij u voor liet 1'olitie-geregt hadde kun nen trekken M. Ik ben bij dat geregt goed hekend. Reeds driemalen heb ik de eer gehad daarvoor te verschijnenéénmaal, we gens oorvijgen éénmaal wegens schoppen en éénmaal we gens oorvijgen met schoppen (Jffen lacht.) Dat is gausch niet belagchelijk. Dat moest zoo gebeuren. A. Hoe zijt gij tot die daad gekomen waarvan gij hier wordt beschuldigd M. Geheel eenvoudig. Mijn wachtbriefjc luidt: te 9 ure, begrijpt gij te 9 ure. Nu kom ik te half negen op mijnen post cn oogenblikkelijk begint de serjaut-majoor te schreeu wen als een oud wijf. A. Dat is niet waarschijnlijk een officier zoude boos zijn, wanneer de manschap te vroeg komt? M. Ik zeg nogtans dat hij schreeuwde; ik zwijg van de grofheden, waarmede hij mij bejegende. Hij noemde mij eenen kameel een naam die op mij ganscli niet toepasselijk is. Kap>itein. De Kommandant was in zijn regt. M. Toen hij mij een kameel noemde? Kap. Hij was in zijn regt toen hij u uitschold. M. Wijl ik één half uur te vroeg kwam Kap. Dewijl gij, in plaats van des morgens te 9, des avonds te 9 ure kwaamt. M. Wist ik dat Kap. Het wachtbriefje luidde des morgens te 9 ure. M. Neen, neen. Hel briefje luidde slechts kortaf: te^ure. Ik kan evenwel lezen. Kap. Waar is het briefje? M. Hier. Ziet gij op morgens is eene inktvlak geiallen en ik ben niet verpligt de inktvlakken te lezen. Het verhoor eindigde onder algemeen gelach der toehoorders; doch de heer Maló moest 24 uren naar de poliiie-kamer. KUNSTENAARS-WRAAK. Een fransche zanger, die onlangs te Dresdeu gekomen was, teil einde een concert Ie geven en in vele bijzondere gezel schappen uitgenoodigd werd zijne gaven te laten hooren trok van deze gelegenheid partij om zijne billetteu aan den man te lielpeu. Zoo nam ook een Engclschinan, omdathij niet gaarne voor karig doorging twee billetteu doch zond des anderen daags uil gierigheid dezelve terug, en vorderde zijn geld weer om. Dewijl de zanger dit weigerde zond hij uit wraak zijn kamerdienaar naar het concert op zijn nominer ter plaatse waar de haute volée had plaats genomen. Natuurlijk, dat deze den neus geweldig optrok over zulk eene ontwijding van den hoogsten rang die men aan de onhandige en ongepaste vrijgevigheid van den kunstenaar toeschreef. De zanger hier door hoogst geërgerd en wel wetende waar de schoen kneep schreef daarop aan den Engelschinan «Mijnheer! Ik betreur het hartelijk, dat het u niet mo gelijk is geweest, mijn concert met uwe tegenwoordigheid te vereerenevenwel heeft liet mij toch genoegen verschaft, dat gij door mijnheer uwen broeder dien ik de eer heb van bij zonder te kennen op de voor u bestemde plaats vertegen- digd zijt geworden enz. ADFOKATEN-IJFER. Rij het pleitgeding tegen koningin Caroline werd op zeke ren dag een belangrjjk voorstel van haren verdediger Broug- ham als niet ontvankelijk verworpen. Daarop knarste Bop zijne tanden, fronste het voorhoofd, zag de reglers verwilderd aan wierp zijn actestukken over tafel en liep saus ceremonie de zaal uit. Lord Lauderdale snelde hem achterna bereikte hem in de voorzaal vatte hem bij den arm en vroeg hem dringend: «bij alles wat u heilig is, wat wilt gij doen?" s<zien waar ik eene cotelette kan bekomen," zeid e Brougham. Do philozoof JDcmocrilus zegt Eer en rijkdom zonder wijsheidzijn zeer onzekere bezittingen. Koning Alexander antwoorde(toen hij op zekeren tijd vele filozophen bij zich had die onder elkander disputeer den waarin de gelukzaligheid van dit leven bestond.) Gelooft mij mijne vrienden en twijfelt er niet aan dat in deze we reld geen gelukkiger vermaak noch verblijden is, dan te heb ben om te geven en niet om te straffen. Toen Mirthus gevraagd werd waarom hij niet getrouwd was,, antwoordde hij omdat als ik eene vrouw neem die goed is ik zou dezelve verliezen is zij hoos ik moet haar ver dragen; is zij arm ik moet haar onderhouden; is zij rijk zij wil dal ik van haar Jijde; is zij leelijk ik moet haar haten; is zij schoon, ik zal haar moeten bewaren; en het allersnoodst# is dat ik mijne vrijheid overlever aan eene die 'tmij nimmer zal danken. De filozoof Bassus gevraagd zijnde; wat kwaad dat er toch in 'tsterven was, daar de menschen den dood zoo zeer vrees den? zeide: Indien er eenig letsel of verschrikking rijst in den stervenden mensohdan is het niet de schuld vau den dood maar Tan hem zeiven. Getrouwd J. y a ic der HAAR, weduwnaar van F. Foorenhouten C. E. L U IJ T J E S. Helder 25 Jan. 1844. Eenige Kennitgeving. Op Woensdag den 31 Januarij 1844 des morgens ten 10 uren ten huize van den Wel Edel Gestr. Heere P. J. GOLFEN nabij het marktplein aan den Helderten over staan van den Notaris J. SCHOONvan Bestaande in BEDDEN met derzelver toebehooren MAHONIEHOUTEN en andere MEUBELEN, waaron der eene CHIFFONIEREtwee CANAPÉSonder scheidene TAFELS en TOILETTAFELTJESSTOELEN 7 KASJES, LEDIKANTEN enz. Voorts: SPIEGELS en SCHILDERIJEN, PENDULES, LAMPENeen WATERVAASKAGCHELS met HAARD STELLEN SMIRNASCHE TAPIJTEN KOPER en IJZER WERK KEUKENGEREEDSCHAPPEN en hetgeen verder tot een goeden Inboedel behoort. De goederen zullen daags voor den verkoopdag voor elk te zien zijn. Uitgegeven bij C. BAKKER Be. te AicmoeDicj). Gedrukt bij G. GILTJES te Helder

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1844 | | pagina 4