bet volgende is baar bijzonder eigen: hare blikken in de zon en levenskringen. »Ik gevoel" zegt zij, «gedurende den tijd, waarin ik ben in slaap gevallen tot aan het ontwaken toe even als een ring die van do liartekuil uitgaat en zich over <le borst uitbreidend, weder aan de linkerzijde is vastgemaakt. JJeze ring welke zwaar en smartelijk valtheeft nog 5 der gelijke ringen onder zich en boven zich een ledigen. Die ring heeft 12 deelen in deuzelven zie ik de hoofdindrukken van dat gene wat mij staande dezen tijd overkomt. Een der ringen is vol met sterren. Dit zijn de woningen van de geza ligde geesten uit de laagste klasse. De maan is de woning dergenen die zalig zullen worden. De derde ring is zonne klaar maar zijn middelpunt is nog klaarder dan de zon. In dat middelpunt aanschouwde ik eene ondoorgrondelijke diepte, die hoe dieper des te meer helder was, ik zou het bijkans de genade-zon noemen. Het kwam mij voor als schouwden nog vele andere geesten met mij in deze diepte en als of alles wat daar leeft en zweeft bestaat uit vonken uit deze diepte afkomstig, en als of alle beschikkingen daaruit kwamen. Alle zeven jaren vallen deze zonnenkriiigen af «De levenskring is kleiner en heeft 13| afdeelingen. Hij is ligt als lucht en geest. In het middelpunt ligt iets dat ge tallen en woorden stelt en dit is de geest. ETen als deze wereld in den zonnencirkel ligt, zoo ligt in dezen levenscirkel «en geheel andere een lioogere; van daar het innerlijk gevoel van eene hoogere wereld. Bij den dood verzekert zij verder wordt de geest van de ziel, en insgelijks van de hartskuil en van de hersenen losge maakt. Dan maakt zich oek de ziel vrij. Dit is het oogen- hlik van den doodskamp waarbij evenwel zalige geesten de ziel bijstaan. De zenuwen-geest staat hooger dan de zeuuwen hij vereeuigt de ziel met het ligchaain en het ligchaam met de buitenwereld. Hij begeleidt de ziel na den dood en is on vernietigbaar. Door hem vormt de ziel een lucht-hulsel ron dom den geest, en de geesten van het tusschenrijk kunnen met zijn behulp en door middel van eenen bijzonderen, in de lucht voorhanden zijnde stof, geluiden voortbrengen, dezwaar- te-kracht in de ligchamen opheffen eu zich den menscheu voelbaar maken. «In zuivere menschen blijft deze zenuwen geest in het lig chaam terug vandaar dat zij zich niet hoorbaar kunnen ma- hen zij spoken niet." Deze uitdrukkingen van de xienderes staan in verband met baar geesten zien waaromtrent wij haar zelve zullen hooren. Zoo als zy beweerde geschiedde dit zien met het geest-oog deer middel van liet ligchamelij ke. «Ik maal mij., zeide zij deze gestalten niet zelve af. Ik heb er geen het minste behagen aan ik ben door dezelve ge plaagd ook denk ik niet aan hen wanneer ik ze niet zie of wanneer ik er niet naar gevraagd wordt. Ongelukkig ge noeg is het alzoo met mijn leven gesteld dat mijn geest iu eene geestenwereld blikt, die te gelijk op onze aarde is; en zoo zie ik de geesten, niet slechts bij enkelen, maar ook dik wijls in eene groote menigte van verschillenden aard. Met velen kom ik in 't geheel in geene aanraking, anderen wend den zich tot mij en zij blijven niet zelden maanden lang met mij in omgang. Ik zie ze dikwijls bij dag eu nacht of er menschen zijn of niet in alle toestanden ik kan ze niet ont wijken. Dikwijls komen zij voor mijn bed en maken mij wakker waar dan andere personen die bij mij slapen van hen droomen zonder dat ik van die verschijning iels gezegd heb. Zij zien er uit als eene donkere wolk. Iu den zomer en bij maneschijn zie ik ze helderder dan in donker. Met geslotene oogen aanschouw ik ze niet, maar gevoel wel hunne tegenwoordigheid. «Hun gestalte is zoo, als die in hun leven waarschijnlijk zal geweest zijn slechts kleurloos graauw ook hunne klee ding is gelijk aan die in hun leven alleen schijnt zij uit een wolk gevormd slechts de besten hebben eeuerlei lcleeding. Zy dragen een lang helder geplooid gewaad als met een gordel om het midden vastgemaakt. Hun gelaatskleur stemt overeen met die der levenden, alleen is dezelve graauw meestal treurig eu somber, de oogen staan helder, dikwijls als vuur; hoofdhaar zag ik nooit. «De goede geesten verschijnen helderder, de booze donker der. Alle vrouwelijke wezens bebbeu dezelfde hoofddragt bestaande uit eene over het Toorhoofd hecnloopende en al het haar bedekkende sluijering. De gang der goeden is zwe vende, de tred der boozen is zwaar, zoodat men ze somwijlen hoort. Door geluid als door kloppen ruischeii zoo als men doet met papier door schuifelen zoo als met pantoffels met zuchten, als of men zand strooit, trachten zij de opmerkzaamheid van diegenen te trekken, die hen niet zien kunnen; zij kun nen ook zware dingen bewegen en voortwerpeu deuren open en digt doen. Menigmalen zogen geesten, bijzonder donkere, de godsdienstige woordon welke ik sprak al in zich en ik zag ze daar door meer helder en lichter worden. «Die geesten, welke doorgaans tot mij komen, bevinden zich in den beneden rang van een geestenrijk dat iu ons luchtruim voorhanden is in het zoogenaamde tusschenrijk. Dit zijn geesten wier geest iu dit leven deels door neiging tot de wereld onderbleef, deels zulke, die niet iü het geloof aan de verlossing door Christus stierven of ook dezulke wier ziel nog bij het sterven eene aardsche gedachte aankleef de en welke ze nu aan de nabijheid der aarde vastkluistert. «Hier gaat de verbetering alleen uit en door zich zelve. Zij willen dat ik hun een woord van troost zal toespreken eu met het gebed helpen. Ook gelooven zij dat het ontdek ken van eene wandaad die op hunnen geest drukt hen tot rust kau brengen. Zij zouden zich ook wel tot betere eu za lige geeston kunnen wenden maar hunne zwaarte trekt hen meer tot de menschen aan." Zoodanige hulp zochten yelen bij haar onder andere een uit de familie eiler von Lichtenberg in de gedaante eens ridders, een broedermoorder. verder een monnik in zijn kap, daarna een zeker K. in Weiusbergdie de zaken van den handelaar F. tot deszelfs groote schade bestuurd had eu ter zake van een geheimboek zeer verontrust werd. Kort daarop een boer met eene boerin beide moordenaars van een kind dat zij in een stal begraven hadden 111 hun gezelschap was een zwarte man die hun het vergift voor het kind bezorgd had. "Vervolgens een groot man in een witten rok, die twee wezen aan den bedelstaf gebragt had. Hij bragt eenen zwar ten vijandig er uitzienden man mede (een hoog geplaatst amb tenaar) die hem nog steeds van den goeden weg zocht af te leiden. De zwarte verscheen eenmaal in de gedaante van eenen houd, met een groo'.en snoet en rollende oogenen kort daarop als een schrikbarende schorpioen. Na dezen verscheen haar een bejaard man met een langen baard een hoed op zoo als de Tirolers dragen hij had een korten rok aan halve laar- sen en lange hozen. Hij was in 1529 gestorven. Op dezen volgde een nog donkerder gedaante met zijn jager, die tegelijk zijn vijand was en die niet eens zalig wilde worden. Einde lijk, 0111 van niet meer te gewagen, verscheen haar eene licht gestalte met eene glorie de afgestorvene stiftsprediker T. uit Oberstenfeld een in zijn leven hoogst regtschapen eu god vruchtig man. De zienderes sloot har# oogen op den 5 Aug. 1829, Iu haar stervensuur zag hare zuster, een eenvoudig meisje, dat ook geesten aanschouwde eene hooge lichte gedaante de kamer binnen treden eu iu het zelfde oogenblik gaf de stervende een heftige kreet van vreugde. Zij was niet meer. Doctor Offdie op den 7 Aug. het lijk opende, ontdekte ziekelijke veiauderingen in de klieren van het onderlijf in de lever in het hart maar de schedel was zoo verwonderiugs- waardig schoon gebouwd als dr. Off dat nog niet bij eenig ander mensch waargenomen had. Wij hebben hier voor ons een werkwaardig verschijnsel uit dezen lijd. De grootste vraag die moeijelijk zoo niet onmo gelijk valt te beantwoorden is deze is de geschiedenis dezer vrouw door dr. Kenier medegedeeld, waar; en zoo ja, waren het de verschijningen ook of bestonden deze alleen iu de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1844 | | pagina 3