EENE KAMPER EN EENE ZWOLSCHE OMISSIE. vroeger beleefde gelukkigere dagen in welko de gedachte verloren ging gij zijl de gevangene van Tolsi. Maar ach de aanbrekende dag bevestigde door zijn helder licht vrat de onbepaalde vormen hem den vorigen avond slechts onvolko men hadden laten zien: dat de vlugt onmogelijk was. Toen hij echter zijne oogen rusteloos door den kerker liet rondzwer ven bemerkte hij dat de waterkruik die hij bij zijn inslui meren naast het bed gezet had niet alleen op eeue andere plaats stond, maar ook eeue geheel andere gedaante had. Even zoo was hel met den schotel gelegen, op welken nu boter voed sel lag dan gisteren. Er moest dus iemand gedurende den nacht bij hem in den kerker geweest zijn; maar hoe was het mogelijk, de vreessclijke ijzeren deur zoo zacht te openen, dat de onrustige slaap van den gevangenen niet gestoord werd Ook het getal der vensters trok zijne opmerkzaamheid tot zich want hij meende er gisteren zeven geteld te hebben eu zag er nn maar zes. Het getal zoo wel als de eigendouimelijke gedaante van dezelve waren hem dadelijk bij zijne intrede in de gevangenis in het oog gevallen c« daardoor meende hij zich nog zoo veel te beter bet getal zeven te herinneren. Hij moest zich echter toch vergist hebben want hoe had er immer een Tenster uit den gladden ijzeren muur kunnen verdwijnen? f icenzio at zonder vrees van de licm voorgezette spijzen. Zij konden wel is waar, vergiftigd zijn maar al waren zij het ook geweestin de lijgerklaauweu van Tolsi kon hij den dood toch niet ontgaan eu hoe spoediger bet dus met hem gedaan was hoe liever. Akelig eu eenzaam ging de dag voorbij maar niet zonder een' zwakken straal van hoop misschien het wezen te belui steren dat hem reeds in den vorigen nacht andere spijzen gebragt had, daar het toch waarschijnlijk denzelfden weg ne men zoude, dien het vroeger genomen had. De gedachte alleen te welen dat er een menschelijk wezen in zijne nabijheid was, van hetwelk hij misschien zekerheid van zijn lol vernemen kon vervulde hem niet blijdschap want geene gedachte was hem vreesselijkerdan te weten dat hij geheel verlaten was. De nacht kwam Vieenzio waakte. De morgen kwam eu Vieenzio zag zich bedrogen. Hij meest ingeslapen zijn zonder het te welen; hij had zich vergeefs voorgenomen te waken. Daar stond zijne kruik door eene onzigtbare hand op nieuw gevuld daar slonden andere spijzen maar wat het wonder baarste was er was weder een venster verdwenen want toen hij ze telde, waren er slechts nog vijf. Ditmaal was het geen bedrog en hij was vast overtuigd dat het ook gisteren geene misleiding geweest was. Wat moest het echter beduiden In welken wonderbaren eu geheimvollen kerker bevond hij zich? Hij staarde het wonder aan, tot dat hem de oogen zeer deden, maar verklaren kon hij hel niet. Vergeefs pullede hij zijn versland uit inet het waarom. Hij onderzocht de ijzeren deur. Een eenvoudig en voor hein onbeduidend iets overtuigde hom dat zij niet geopend was geworden want een stroohalm die den vorigen avond toevallig van zijn bed voor de deur gevallen was, lag zoo, dat de geringste beweging hem van zijne plaats had moeten brengen. Dit was een bewijs dat niemand door de deur binnen gekomen was, dus moest er iu de muren eene opening zijn door welke hem de waterkruik en de spijzen binnen gebragt waren. Hij onderzocht dezelve naauwkeurig. Zij schenen hem even als vroeger eeue onafgebrokene vaste Tlakle van ijzer maar zoo kunstig in elkander gevoegd dat zelfs het scherpste oog geene voeg ontdekken kou. Steeds weder en weder onderzocht hij de wanden den zolder en de vloer, telde de zonderlinge veuslers maar niets gaf hem licht niels loste zijnen twijfel op. Nu kwam het hem voor als of de gausclie gevangenis kleiner was geworden als of de wanden elkander genaderd waren maar scheen hem dit een natuurlijk gevolg te zijn van hel onbetwistbare verdwijnen der beide vensters. Met brandend ongeduld wachtte Vicenzio den nacht af, en verzettede zich toen dezelve naderde legen den slaap door heen cn weder te loopen in plaats van zich op zijn leger le werpen. Met het Terdwijnen van het daglicht spande hij zijne krachten des te meer in om in weerwil van de dnislernis de muren iu het oog te houden, ten einde eindelijk ophelde ring van deze wonderbare dingen te krijgen. Tegen deu mor gen meende bij eensklaps eene onbeduidende sidderende be weging van deu vloer le bemerken. Hij stond stil. De beweging duurde bijua eeue minuut maar dezelve was zoo buitengewoon zacht en zonder gcdruisch dat hij reeds begon te twijfelen, of hij zich niet bedrogen had. Hij luisterde en de stilte des grafs heerschte rondom hem. Daar voelde hij eensklaps een koude luchtstroom op hem aandringen eu ijlde n.ar de zijde van welke dezelve scheen te komen maar struikelde over iets, dal hij voor zijn waterkruik hield. De togt hield op, eu toen Vicenzio zijne hand uitstrekte, kwam zij tegen het koude ijzer van zijnen kerker. Bewegingloos bleef hij staan, maar er gebeurde gedurende het overige gedeelte van deu nacht niets, dat zijne opmerkzaamheid tot zich kon trekken, of schoon hij met de grootste oplettendheid naar alles luisterde wat er rondom hem voorviel. Met het daglicht dat slechts langzaam de vreesselijke dui sternis verdringen kon riglten zich zijne oogen onwillekeurig naar de venstersdaar waren er slechts vier. Hij kon er ten minste slechts vier zien. Maar het was mogelijk dat ergens een voorwerp, eene wolk, het vijfde voor zijne oogen bedekte. Daarom wachtte hij tot dat het volle daglicht zelfs den don- kersleu hoek van zijne gevangenis verlichtte eu toen zag hij wat Ir ij zich vergeefs poogde te verklaren, dat de kruik, waar over hij iu den verloopeti' nacht gestruikeld was, aan slukken op den grond lag, eu dat er digi bij den muur, eene andere gevulde stond eu het voedsel er naast. Het scheen nu zeker, dat de wand zich op de eene of andere piaals door eene werk tuigelijke verrigtiug opende; de togt die hij gevoeld had scheen dit ten minste aan te duiden. Hoe stil was dat echter toege gaan Als er eene speld gevallen was hij had het gehoord. Nog eenmaal onderzocht hij de wanden, maar oogen en gevoel toonden hem alleen de gladde effene ijzeren platen terwijl hevige cn herhaalde slagen aan alle kanten geene holle plaats ontdekken lieten. Deze onderzoekingen hadden zijne opmerkzaamheid eenigen tijd van de vensters afgeleid. Nu zag hij naar dezelve eu het derde was verdwenen zoo als vroeger de twee anderen zonder een spoor achter te laten, waar hot gestaan had; do overige vier zagen er net zoo uit als op den eersten avond de zeven geweest wareu dat wil zeggen, zij waren op regel matige afstanden boven aan den zolder der zijwanden. De smalle ijzeren deur stoud nog, zoo als vroeger in het midden, der zeven nu in het midden der vier. Waar hij echter in bet geheel niet meer aan twijfelen konzijne gevangenis was inderdaad kleiner geworden de zolder was gezakt en de zijmuren waren elkander zoo Teel genaderd als de ruimte lusscken de drie verdrevene vensters bedragen kon. Zijn hoofd werd verward, toen hij daarover nadenken wilde. Een vrees- selijk voorgevoel eeno duivelsche ligchaams- cn zielemarte- ling eene ongehoorde maat van lijden loerde op hem dat straalde duidelijk door in hetgeen geschied was. In een onlangs door de ingelanden van de polder van Broeke en Mate te Kampen aan Z. M. ter goedkeuring aangeboden Reglement, vindt men in art. 3, houdende bepalingen over de stemgereg'igheid »ten aanzien van de MEDE EIGENAREN YAN GEHUWDE VROUWEN, gelden de bepalingen enz.'' In het policie-reglement der stad Zwolle vindt men: Het is verboden te stoken in kagchels YAN OUD LEDER," enz. Uitgegeven bij C. BAKKER Bz te NieuwcDiep. Gedrukt bij G, GILTJES te Helder,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1846 | | pagina 4