AANBESTEDING. c
.1;'
Op Woenidsg den 2 Junij 1847, des namiddags ten 2 ure, salon
der nadere approbatie door den Staatsraad Gouverneur der Provincie
Noord-Holland, of, bij deszelfs absentie, door een der Leden van de
Gedepu'eerde staten en in bijzijn van den Hoofd-Ingenieur van den Wa
terstaat aan bet locaal van het Gouvernement te Haarlem worden aan
besteed
Het baggeren van gronden uit het zoogenaamde Monnickendammer Gat.
Deze Aanbesteding zal geschieden bij inschrijving en opbod.
De bestekken op welke deze aanbesteding tal plaats hebben zullen
ter lezing liggen ali boven is omschreven.
Zullende acht dagen voor de besteding zoo veel noodig aanwijzing in
loco woiden gedaan, en inmiddels informatien te bekomen zijn bij den
Hoofd-Ingenieur de Kruijffte Haarlem en bij den Ingenieur J. G.
van Gendtte Amsterdam.
BÜITENLANDSGHE BERIGTEN.
BEHEREN.
Men weetdat de koning van Beijeren een dichter is
en een paar bundels verzen heeft uitgegevendie echter
evenmin als zijne politiek in den smaak van het Duitsche
volk violen. Het lastig rot der recensenten hebben ik
weet niet welke aanmerkingen zich veroorloofd tegen die
gewrochten van koninklijke rijmzucht. Thans maakt Lud-
icich nog wel verzenmaar hij onthoudt ze gramstorig aan
het smakelooze publieken verrukt er enkel zijne hovelin
gen mede. Ziehier een lied van den 63-jarigen minnaar
aan Lola Montez gerigthetwelk zulk eene vreugde aan
deze zedige dame veroorzaakte, dat, naar men zegt, zij zel
ve de indiscretie beging van het openbaar te maken. Men
make zich evenwel niet beangst voor jufvrouw Lola% dat
haar deswege de koninklijke toorn zou hebben getroffen;
een minnaar, die zulke gevoelen koestert als in dit lied,
staan uitgedrukt, maakt zich nooit boos. Wg, die steeds;
genegen zijn, de wenschen der schoonheid te bevorderen,
wij willen de lieve Lola helpen iu hare billijke eigenliefde
om de gevoelens, die zij eenen vorst weet in te boezemen,
wereldkundig te maken. Daarom geven wij hier eene ge
trouwe vertaling dier elegie.
Lees en bewonder,
Koking ludwich's minnelied aak lola.
Niet den beminnende kunt gij bedroevenwant vreemd zijn
u grillen,
Nooit met den minnenden speelt gij een verloeijelijk
spel.
Zelfzucht kendet gij niet, opofferend goddelijk wezen!
Goed is uw liefhebbend hart, trouw uw waarachtig
gemoed.
Zalig wilt gij hem zien, die u mint dan zijt gij het
zelve
Weet ook uw minnaar dit wél, immer toch hoort hij
het gaarne
Dat hij bemind wordten hem eeuwig uw hart mag be-
hooren
Niet, zoo als anderen soms, zwijgt van dat alles uw
mond-
Op nieuw steeds zegt gij 't den minnendedat gg hom lief
hebt.
Q! dat alles, het klinkt steeds bezaligend nieuw.
Druppels van zaligheid in eene zee van billciC ellende,
De Italiaanschc mij gaf; zaligheid; zaligheid slechts
Doet gij mij steeds, mij verrukkend, beloov'rend begeisternd
gevoelen!
Bij eene Spaansche alleen waarachtige liefde ik vond
BINNENLAND.
Uit de Amsterdamsche Courant nemen wij het volgende
artikel over:
Wanneer wg in de tegenwoordige oogenblikken van zorg
en angst do oogen rondom ons slaan, dan hebben wij, ja
vele redenen tot droefheid over het lijden onzer natuurge-
nootenook in het vaderlandmaar dan hebben wij ook
vele redenen tot dankbaarheid en vertrouwen. Verstandige,
vooruitziende mannen hadden het reeds lang voorspelddat
de groole duurte zoude komen na afloop van den winter,
in do maanden April en Mei; en hunne voorzeggingen zijn
vervuld. Daartoe heeft, helaas, de buitengewoon lange win
ter in het noorden mede bijgedragen, die de hoeveelheden,
welke ten uitvoer gereed liggen, opgehouden heeft. Even
als de opeenvolgende slechte oogsten van twee jarenals de
overstroomingen van vele lage gronden, als do plaag der
muizenwaarover men in sommige streken des lands zeer
geklaagd heeftis ook dit het werk eener ondoorgrondelijke,
maar altijd liefdevolle Hoogere Magt. Hier zijn;het geene
menschenhanden, die de duurte veroorzaken of de ellende
vermeerderen.
Dit mag vooral gezegd worden van den locstand der za
ken in Nederland. Inderdaad wij hebben hier reden, groo-
te reden om dankbaar te zijn en ons gelukkig te prijzen
wanneer wij op onze naburen zien. Overal in Europa is
duurte, is behoefte aan groole toevoeren, is leed en jammer
onder do behoeftigen, ook bij ons. Maar, waar wij zien,
overal elders is de nood hooger geklommen dan bij ons, en
nergens zijn de uitzigten op spoedige verbetering helderder
dan hier. En dit mogen wij gedeeltelijk aan de bezadigd
heid en bet gezond verstand onzer landgenootenzoo ge
ringen als aanzienlijkendank wijtenen aan do ruime lief
dadigheid waarmede men hier bereid is elkander te helpen
en te ondersteunen.
»Het is bekenddat men in bijna alle ons omgevende
landen alles beproefd heeft, om de aanvoeren te lokken
en de duurte te verminderen; dat men bijna overal elders
den invoer geheel heeft vrggesleld en zelfs door bgzondere
gunsten bevoordeelddat men in de meeste rijken den in
voer heeft verbodenen zoo ook het verstoken en verwer
ken van granen en aardappelen. Van dit alles heeft men
hier niets gedaan. De graanwet, ja, heeft men geschorst,
en eindelijk afgeschaft, en te regt: maar de granen betalen
bij ons nog altijd een matig inkomend regt; afslag van
scheepvaartreglen is bij ons niet verleend; de uitvoer is wel
eenigermate bezwaardmaar niet verbodenen do fabrica-
tie van granen gaat hier onbelemmerd voort. En wat zien
wij nu? Overal elders, in Engeland, in Frankrijk, in Bel-
gie, aan den Rhijn, zgn de graanprgzen hooger, en is het
brood nog veel duurder dan hier te lande. En desniette
min komen do eerste aanvoerenwelke het noorden einde
lijk begint te zenden, voor een zeer belangrijk gedeelte op
onze havens, om hier verkocht en verbruikt te worden.