HET VERLOREN PARADIJS, FEirihJbJETOW. ten einde in de plaats des heerert Sruee een lid voor de Tweede Kamer le kiezen. Uit Arnhem wordt het volgende geschreven Het schijnt dat do bosschen in de heerlijkheid Doorwerth onveilig wor den. In den nacht van 29 Sept. omstreeks 3 ure, werd de tolgaarder met zijn gezin het tolhuis no. 3 aan den Door- werthschen straatweg bewonendeop eene schrikbarende wij ze verontrust, doordien met een geweer door het venster werd geschotenten gevolge waarvan drie kogels in de na bijheid der slaapstede in de binnendeur en den muur zijn gevon den. De daders zijn nog onbekend, zoo ook do redenen, die zulk eene misdadige bedoeling te weeg bragten. De Prins van Capua, broeder des Konings van Napels, bevindt zich met zijne gemalinde schoone Penelope Smit/i thans te Mallha, en wel in geene te gunstige finanliële om standigheden. Een Malthezer huis heeft hem in regten om eene schuldvordering doen aanspreken; en de consul van Si cilië was hij dat huis betrokken. De Prins deed op den dag, dat de deurwaarders bij hem kwamen, een Napelsch gene- raals-uniform aanen zeidedat hij zulks daarom had ge daan omdat hij de beleediging van een Napelsch consul je gens den broeder zijns Souvereins nog meer in het oog wil de doen vallen. BURGERLIJKEN STAND. Gehuwd H. van Dijk en H. Westerhof. Bevallen Dl. Groof geb. Souge Z. W. van de Telde geb. Van den Heu»el Z. T. C. Hemelrijk geb. Disper, Z. Overleden P. Broekhuysen 6 j.D. Mens, 7 m. W. Govers17 m. P. A. Weits 2 j. W. Schuszler, 8 m. M. van der lieer, <52 j. A. Janssen, 44 j. II. Ter Gouw, 28 j. A. P. Boey79 j. P. Korf, 12 j- M. C. Amiabel 3 j. Vervolg en Slot.) firiugliel die van de komst zij Der vrouw niets wist, vond hier echter niets dan dwaasheid en onder die fraaije maskers had hij maar al te veel bedorven harten ontdekt. Hij verheugde zichdat hij sedert zijn huwe lijk, steeds den goeden weg bewandeld had, den weg der wetenschap en des geluks. Hij beklaagde al diegenen die lachten zonder vrolijk te zijn en die beminden zonder liefde. In aller ijl begaf hij zich naar zijne Mag- dalena die hij dacht slapende te vinden. Hij kwam te huis aanhij denkt niet aan de bediendenmaar gaat regt door naar de kamer zijner vrouw die tevens de verzamelplaats was van al wat schoon kon geheeten worden. Hij wilde zijne Magdalena aanspreken, haar zeggen dat hij op het bal geweest is, dat hij er teleurgesteld was in zijné verwachting, dat hij dui zend maal gelukkiger was eene gezellin gevonden te hebben als Magda- lena, die voor hem alles was. Ziende dat zijne vrouw niet te bed lag riep hij een bediende, die hem zeide dat Dievrouw Jfreughcl hem op het bal was gaan opzoeken. Yerplel stond hij daar. Na gedurende eenige minuten de kamer op en neer gewandeld te hebben, ging hij dadelijk heen om JUagdalena te zoeken. Zijne jaloerschheid bereikte den hoogsten graad; hij kwam terug op het feest, en kon zijne ongerustheid niet ver- hergen. Hij wist niet wat hij deed en als hij zich nog niet had inge houden, had hij elk masker opgeligt. Eindelijk ontmoette zijn oog een kostuum, dat zijne vrouw dikwijl* aangehad had. Die wreede, dacht hij, ziet hoe onbezorgd zij daar dansteven als een vrouw die noch aaan God noch aan haren echtgenoot gelooft. Op dit oogenblik kuste een jong heer met eene soort van verukking en tegelijk op eene geheimzinnige wijze de hand van de dame die in het Italiaansche kostuum gekleed was, terwijl zij in den dans tegen hem over geplaatst was. Wel verre van hem zulks ten kwade te duiden scheen zij met eenen glimlach hare goedkeuring hierover te kennen te geven, ja het scheen alsof die kus haar met nog meer bevalligheid deed dansen. Dit was voor Breughel te veel; woedend vloog hij naar haar toeonrukte haar dea ponjaard dien zij op zijde droeg én stiet haar in den boezem. *3 gaf een gil, die door de zaal weergalmde; de vrolijkheid was geweken, de muziek zweeg, de dansers waren als aan den grond genageld ieder een snelde ter hulpe van het ongelukkige slachtoffer der jaloerschheid. Half dood was zij nedergezegen in de armen van haren Cavalier. Brcu- ghtl, die insgelijks half dood van schrik was, beschouwde beurteling* den dolk en haar die er door getroffen was. Bijna had hij zich zeiven doorstoken. Misschien had hij deze tweede wraakoefening volvoerd als men het slachtoffer niet van het masker ontdaan had. a Groote God!" riep bij uit, toen hij ontdekte dat het zijne vrouw niet was. Dadelijk zag hij zich omringd van eenige Heerendie zich ontmaskerd haddenten einde hem naar de reden te vragen van deze dwaze misdaad. De schilder ontmaskerde zich insgelijks. v Breughel van Yelours!" riep men van alle kanten. »Ja Breughel van Yelours," zeide hij, terwijl hij het bebloede wapen tuig wegwierp. »Ziit gij dan gek geworden?" vraagde hem een vriend. »Ja, gek zoo gij wilt." Wanhopend liep hij door de zaal. Het gerucht liep dat de wonde niet doodelijk washet lemmet van den dolk was op het satijn afgegleden. »Wat had Dievrouw van Artwelt u dan toch gedaan?" Denkt gij dan niet dat ik in den waan verkeerde dat het mijne vrouw was?" Hij wierp zich toen aan de voeten van Dievrouw van Artwelt-, hij wil de spreken, maar de woorden bestierven op zijne lippen. En dan, wat moest hij zeggen? Men bragt de dame weg; zeggende dat een doc tor gekomen was. Breughel wilde sterven. Waar is mijn vrouw?" riep hij op een woesten toon. »Zij was hier nog op het oogenblik," antwoordde men. «God zij geloofd!" riep hij uit; »nu zal ik weten, wie ik treffen moet." Deze woorden zeggende, ontliep hij zijne vrienden en ging naar huis denkende daar zijne vrouw te vinden. Magdalena echter was niet te huis gekomen en de schilder bragt den nacht in een sombere wanhoop door. nelaas!" zeide hij, terwijl hij zich de handen wrong, s als ik haar ge vonden had zouden wij tegelijk, gestorven zijnop die wijze had ik mij aan de spotternij ontirokken en mijn naam vlekkeloos gelalen. Wat nu te doen? sterven! daarvoor is het te laat. De wereld zou mij toch mijne jaloerschheid niet vergeven. Leven! mijn leven is besmet! Alleen le ven of leven zonder beminnen. Hij ging naar zijn werkplaats, als wilde hij zijn ongeluk toevertrouwen aan zijne bevallige kunststukken. Den volgenden morgen kwam een der broeders van zijne vrouw hem bekend maken, dat zij niet weer terug kwam, en van hem scheiden wil de ter oorzake van den dolksteekwaarvan zij nagenoeg het slachtoffer geweest was. Breughel antwoordde geen enkel woord; hij glimlachte, bitterlijk en zuchtte zwaar. De bekendmaking was echter ergens goed voor; dezelve benam den schilder het plan om zichzelven van kant te ma ken. Denzelfden dag begaf hij zich naar het huis van Dievrouw van Art welt. Hij had haar gewis twintig malen ontmoet: het was eene jonge we duwe die op Magdalena geleek, misschien minder jeugdig maar schooner. Haar echtgenoot, die grijs geworden was onder het stof van zijne procu reurspapieren, was in het tweede jaar van hun huwelijk reeds gestorven en had haar zijne geheele bezitting nagelaten. Dievrouw van Artwelt wa- wel wat aan de droefgeestige kant, maar wist zich echter vrijwel te schik ken in haren staat van weduwe. Zij bewoonde een der fraaiste huizen van Antwerpen, hetwelk uitzag op de Schelde. Zij zal mij niet willen zien dacht Breughel-, zij zal echter weten dat ik er geweest hen. Hoe verbaasd was hij, toen hem gezegd werd binnen te komen. Hij wist niet hoe zich te houden. Mevrouw van Artwelt lag te bedtwee- jonge Trouwen zaten voor haar bed benevens een jong mensch die eeti gepluimde muts in de hand hield, terwijl hij leunde tegen eenen fraai gebeeldhouwden schoorsteen. Breughel van Yelours maakte eene diepe buiging. «Mevrouw! ik kom u mijn diep leedwezen betuigen, ik weet niet waar door ik mij deze dwaze daad kan doen vergeven. Al moest ik dezelve met mijn bloed betalen »Ik eisch u bloed niet Breughel! dat zij verremaar men raadt mij den proces tegen u aantegaan om te bewijzen dat de stoot niet op mij gemunt was: want er zijn kwade tongen die in staat zijn een roman ra men te stellen over u en mij. »Zoo," zeide de schilder treurig, »word ik dan door twee bekoorlijke vrouwen vervolgdde eene om den doodde andere om het voornemen Zoudt gij het wel gelooven Mevrouwdat Magdalena naar den kring van hare familie terug gekeerd is met het oogmerk om van mij tescheideD."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1847 | | pagina 3