Het mtiije g«f door een hoofdknikken hare goedkeuring orer de moe
derlijke woorden te kennen, en verliet het vertrek.
Wat men de zaal had genoemd, was eene groolevierkante kamer,
welker aaniien genoeg was om iemand eene huivering op de leden te ja
gen; het behangsel dat de wanden bedekte was een rosachtig marmerpapier;
onder de vensters bespeurde men groote bruine vlakken. Ergens in een
hoek deed eene ouderwetsehe klok, met een koekoek, dag en nacht haar
eentoonig getik hooren. Op den schoorsteenmantel bevond zich een doffe
spiegelwaarin twee albasten vazen zich ter naauwernood meer konden
«n durfden terugkaatsen, zoo zeer moesten zij zich vernederd en beschaamd
gevoelen nog langer de verwelkte pracht te dragen van eenige gekleurde
papieren bloemen die naar mei-rozen en geurige angelieren wilden ge
lijken. Over den schoorsteen stond eene glanzige, wel onderhouden eiken
houten kastwelke met de oogen der twee vergulde draken die het slot
bewaakten de ledigheid der plaats scheen Ie beweenen. In het midden
der zaal stond eene breede tafeloverdekt met een kleed dat weleer rood
en groen gestreept was, en hier en daar gestopte deelen toonde, welke
het tot een waar meesterstuk van geduld maakten en klaarblijkelijk te
kennen gaven waarmede zich de werkzame handen dei arme weduwe ge
durende de lange winteravonden onledig hielden.
Overigens geen enkel voorwerp van pracht op de meubelstukken; geen
enkel van die nuttelooze wissewasjes, die ook zelfs maar van welgesteld
heid getuigen; alles was er naakt, eenzaam en ledig. Men kon het zoo
aanzien dat de ellende daar woonde; maar die betamelijke ellendewelke
bare lompen onder het vernis van orde en zindelijkheid poogt te verhergen,
die ellende, welke de afzondering verkiest, en hare deur sluit voor het
nieuwsgierig medelijden en de onbescheidene weldadigheid.
Toen het bouillon opgewarmd was, bragt de moeder hetzelve naar de
eerste verdieping; zij trad eene kamer binnen waarvan de muren grijs en
zonder behangsel waren; dat was de werkplaats van haren zoon. De jon
geling stond overeind vóór een grooten schilders-ezel, waarop een schil
derstuk rustte van hetwelk drie vierde deels was afgewerkt. Hij kwam
zijne moeder te gemoet. Zijne gelaatstrekken waren regelmatig schoon,
doch door bleekheid ontdaan; uit zijne gtoote blaauwe oogen straalde het
vuur der inspiratie, of ook misschien der koorts, helaas! Zijn hoofdhaar
was noch lang, noch golvend; zijn baard niet ongeschoren, gelijk veelal
de artistes van onzen tijd die dragen om zich van de gewone menschen
1e onderscheiden niets uiterlijks gaf in hem den kunstenaar te kennen
of het moest geweest zijn een hoog en breed voorhoofdwaarop reeds
menige onbekende sraarte hare sporen had gegriffeld.
Arme moeder, zeide hij, ik dank u voor die zorg; gij raadt altijd
mijne verlangens. Ik wilde u juist vragen om hetgeen gij mij daar brengt,
maar ik stelde het uit van het eene kwartieruurs op het andere; eene
anweerslaanbare begeerte houdt mij heden bij mijn begonnen schilderstuk
terug;.... ziedaar onze hoop; met deze penseelen moet ik voor ons eene
toekomst van onbezordheid scheppen niet waar? Ik heb heden hard
doorgewerkt; ik ben over mijzelven tevreden; kom eens hier, goede moe
der, bezie eens het werk van uwen zoon.
De goede vrouw sloeg de handen in een
Heilige Maria! riep zij uit, hoe schoon!,.. Charlesdat sluk zult
ge wel duur verkoopen, niet waar?
Dat sluk heb ik bestemd voor de brusstlsche tentoonstelling, en als
de eigenliefde mij niet verblindt, hoop ik ons toekomstig geluk daaraan
ta danken; van roem durf ik niet spreken zelfs niet voor u, moeder,
de roem is zoo luimig als schoon en zeker niet voor een arm schilder als
ik benbestemd.
Zwijg toch, Charles] U moeten roem en geluk ten deel vallen; gij
moet eens gelukkig worden! God is regtvaardig en ik bid Hem alle da
gen voor u. Zoo uw arme vader nog leefde zou hij trotsch op u zijn,
want ik ben er zeker van dat hij u met welgevallen voor uwe moederen
zusters ziet werkendie geen anderen steun hebben dan u.
Charles had een vurig en grootmoedig kunstenaars gemoed. Hij telde
vier-en-twintig jaren. Vijf jaren was het geleden dat hij zijnen vader
verloor, en sinds dat tijdstip beoefende hij zonder ophouden de schilder
kunst, welke bij zijne eenige ware roeping meende te zijn. Bedroog hij
zich niet hierin? Wie zou het durven beslissen? De loopbaan der kunst
is dor en moeijelijk; ook daarop, als elders, geldt het: veel geroepenen
maar weinig uitverkorenen. Doch lioevele jeugdige talenten worden ook,
bij hunne eerste schreden niet onder den voet geioopen door de menigte
•wangunstigen of magteloos en moedeloos gemaakt door onlbering en el
lende Er behoort eene sterke, moedige ziel toe om alleen, zonder bij-
aland voort te gaan, te midden van die scharen van meedoogenlooze bedil
lers welke de dierbaarste scheppingen der armewanhopige kunstenaars
verguizen.
Zoo Charles eigenliefde zich nog over geenen triomf had mogen verheu
genhij had zich daarentegen ook over geene ontmoediging te beklagen
gehad. Eenige schilderijtjes waren door hem in.provineie-sledcn yerkocht
geworden, en de opbrengst daarvan had van tijd tot tijd in de behoefte»
des gesins Toorzien. Doch arm als hij wasen zich gaarne de bitterste
ontberingen getroostende, droomde hij steeds van overvloed en pracht,
gelijk het volk van Mozcs het land van belofte te gemoet zagdoor GoA
aan hetzelve tot vergelding eener zoo langdurige ellende toegezegd.
Hoe menigmaal ging hij niet uit, na den sobersten maaltijd, het hoofd
omhoog houdende, fier voor zich uitblikkende en het hart velvuld vaa
blijde hoop! Hoe plagt hij dan zich zelve niet te overreden dat die rtjkta
welke hem in hunne schitterende rijtuigen voorbij draafden zonder hera,
den onbekenden kunstenaar met een enkelen blik te verwaardigen ilch
eenmaal te gelukkig zouden achten «oo hij hunne gastmalen wel met lijn*
tegenwoordigheid wilde vereeren. Want hij gevoelde zich sterk en kloek,
en had als ieder jeugdig hart het onbeperkst vertrouwen in de toekomst,
hem door God beschoren.
(Hef Vervolg én Slot hierna
Getrouwd
F. H. RANT
en
M. SCHISSELER
van Enkhuizen.
Strekkende deze, zoo tot bijzondere als tot algemee
ns kennisgeving
Haarlem, 11 Feb. 1848.
Heden overleed alhier onze oudste dochter, MARIA
SUSANNAoud bijna een-en-tvvintig jaren.
Een ziekte die vooral in de laatste dagen hevig toegeno
men was, maakte een einde aan haar voor ons en onze fa-
milliezoo dierbaar leven.
Amsterdam den F. J. LOHMAN.
.10 Febr. 1848. M. LOHMAN, geb. WISSING.
Men is voornemens op Dingsdag den 22 Fe-
bruarij 1848, en volgende dagen, telkens de»
voormiddags ten 10 ure, ten slerfhuize van den Heer Al-
bert us Janzenaan het Nieuwediepin het openbaar la
verkoopen
Eene aanzienlijke partij Manufaclurcn beslaande in diverse
LAKENS, DUFFELS, BUKSKIN, KASTOR IN, DOSKIN,
P1LOWSRood Wtt en Blaautv BAAI, FLENEL, LINNEN,
SERVETGOED, KANAFAS, ZIJDEN en KATOENEN STOF
FEN, AMERSFOORT, BONT, Wollen en Katoenen DE
KENS, HALS- en ZAKDOEKEN, KOUSEN, SCHOENEN,
HOEDEN, PETTEN, Wollen DASSEN, WANTEN en MUT
SEN, gemaakte MANSKLEEDEREN, mitsgaders GALANTE-
RIEN, KOPER, IJZER, BLIK, VERLAKTGLAS en AAR
DEWERK; alsmede eenige WIJNEN, LIKEUREN, KRUI
DENIERS- en GRUTTERSWAREN, een DRANKSTELLING,
Koperen SCHALEN met GE WIGTEN, WINKELDOZEN,
TROMMELS, MATEN, SCHEPPERS, TREGTERS en hei
geen verder ter verkoop zal worden aangeboden.
Alles bahoorendo tot de onder bel voorregl van boedel
beschrijving aanvaarde nalatenschap van wijlen den lieer Al-
bertus Janzenzijnde daags voor den verkoop voor een ie
der te ziennadere informaliën zijn to bekomon ten kanto
re van den Notaris P. A. Beets, aldaaar.
Uitgegeven bij C. BAKKER Be. te Nieuwediep.
C«drukt bij S, GILTJKS k G. K00TER, te Helder*