HELDER in bet NIEUWEDIEP.
WEEKBLAD va» de»
beken duiking.
Dit Weekblad wordt eiken Maandag-morgen
uitgegeven bij C. RAKKER Bz te Nieuwe Diep.
De 1'rijs is 80 Cis. in de drie maanden en voor
de buitensteden franco per post 90 cents. Men
abonneert zich bij de Boekhandelaren en Postkan
toren zijner woonplaats.
ADYERTENTIEN gelieve men ongezegeld aan
den Uilgever in te zenden uiterlijk Zaturdagsdes
middags ten 12 ure; de prijs van 1 tot 4 regels
is GO centen voor eiken regel meer 15 centen,
behalve 35 centen zegelregt voor elke plaatsing.
51 A A N I» A «3
9 OCTOBER.
EESDE JAARGANG.
vUA>lGEA BET r
W G O
MARINE,
Ingezonden
Op den 2den October jl. als vreemdeling aan den Helder zijnde, lokte
mij de verrukkelijke morgenstond uit, tot eene wandeling langs den dijk,
naar het Nieuwediep, ten einde de zoo aangename bedrijvigheid op de
aldaar liggende Nederlandiche oorlogschepen in dienst gesteld, om 'slands
regten in onze overzeesohe bezittingen te handhaven van nabij gade te
slaan. Zulks is, voor iemand, die dit nimmer zag, wezenlijk schoon.
Eenigen tijd rond wandelende, ondervond ik, dat de mensch zelden
onvermengd genot smaakt. Op twee dier zoo fraai uitgeruste schepen
werd strafuitoefening gehouden; op het eene, zijnde X. M. fregat de Prins
Tan Oranje, hoorde ik op den dijk staande, wel het vreesselijk slaan der
handdaggen of gecsselkoordendoch vernam geene kreeten Tan smart. Ik
gaf mijne verbazing te kennen aan eenen onbekende, die mij verklaarde,
dat het meestal dagelijksch werk was, en dat het mogelijk iemand was,
aan wien die straf werd voltrokken, die óf reeds in de slagen verhard
was óf flaauw moest zijn. Ik liep voort, doch hoorde op het daar vóór
liggend vaartuig, zijnde Z. M. fregat de Sambre het akelig kermen van
hem, die de straf onderging. Zeer nabij dit vaartuig mij bevindende,
en ontroerd, liep ik werktuigelijk bij helielve op, zonder de minste hin
dernis te ontmoetenen keek op het verdekdoch trok mij schielijk te
rug. Mij was het onverdragelijkte meer wijl de daar voor liggende
stoomboot de schoonste muzijk deed hooren(en het contrast te scherper
deed uitkomen), en op zichzelve lot blijven uitnoodigde. Zonder eenig
blijk te geven wat in mij omging liep ik weg.
Is dan het nageslacht, dat thans op onze flotilje is, dacht ikvan hen,
die reeds in vroegere eeuwen hunne heldendaden op de wateren loonden,
die Bossus vloot vernietigden, de onoverwinnelijke vloot hielpen verdrij
ven, die Oost- en West-Indien aan Ilolland bragtendie Chattam en
Sheerness verbrandden, de Sond openden of sloten, en nog in de vorige
eeuw Engelands OTermoed beteugelden, is het nageslacht van hen die
voor 2 eeuwen door den nu zaligen admiraal de liuiter zonder een' en
kelen vloek werden bestuurd, en dat eene bemanning van 80 a 90sche
pen toen op allerlei wijzen bijeen gebragtzijn onze zeelieden der 19de
eeuw zoo diep, zoo reddeloos diep gezonken, dat men dagelijks zijn to«-
vlugt tot handdaggen cn geesselkoorden moet nemen, om de subordinatie
te handhaven? Hoe is het mogelijk, dat op de aanzienlijke Eransche
vloot reeds vóór 50 jaren de bemanning zonder dagelijksche geesselingen
werd bestuurd? Hoe is liet mogelijk, dat de reusachtige Engelsclie Ma
rine (waar sedert eenige jaren bij Harer Maj. Besluit het toedienen van
de in gebruik zijnde ligchaamsstrnfien verbodcu zijn), bestuutd wordt?
Zoude de krijgstucht daar minder door geworden zijn dan bij ous? Doch,
dacht ik verder, teer gewiglige redenen zullen het op onze luttele Hol—
landsche vloot noodzakelijk maken; ik bezit hiervan geene keunis, doch
het griefde mij diep. Deze en nog vele andere denkbeelden lezen met
de snelheid der gedachten in mij op, en, mogelijk was ik mijmerend
verder gegaan, toen ik bemerkte, dat men mij riep. Een der Heeren
officieren der Sambre verzocht mij mede aan boord te gaan, aan welk
verzoek ik dan ook voldeed. Op het verdek gekomen zijnde hoorde ik
door den op dien dag bevelvoerenden officier eene taal tegen de beman
ning spreken, waarvoor ik terstond mijne ooren sloot; ik dacht san iets
anders. Daarop voerde Zijn AVelEdel Gestrenge het woord tot mij. De
wijze, waarop Zijn WelEd. Gestr. zulks lot mij deed, maakte, dat tk
ook voor die taal geene ooren had, en middelerwijl aan iets anders dacht.
Ik begreep toch die taal niet. Op het slot zijner redevoering lette ik in
zooverre, dat ik dit nog letterlijk in mijn geheugen heb. Ik verzwijg
het kieschheidshalvegenoeg, dat de geheele equipagie, hoogen en la-
geren ze gehoord hebben en getuigen waren van zijne verachtelijke on-
bescholthcid. Wat den zin betrelt, hiervan begreep ik dit, dat het mij
euvel geduid werd, dat ik had gezien, waar ik mij met hooren had moe
ten vergenoegen.
Deze zoo onbeschaafde met verscheidene zoogenoemde krasse woorden
doorwevene taal, die ik stilzwijgend, zonder eenig teeken van afkeer te
toonen, machinaal heb aangehoord, is mij evenwel in zooverre nuttig
geweest, dat ik nu op de wezenlijke hoogte ben, hoe of het wel moge
lijk is, den losbandigen Franschen en onbeschoften'Engelschen matroos,
maar geenszins den in zijnen aard goedhartigendoch dikwerf Jigtzinni-
gen Ilollandschen schepeling zonder vreeszelijke slagen te besturen. Thans
begreep ik, waarom men het oorlogschip tot een schrikbeeld gebruikt,
om ondeugende knapen bang Ie maken. Nu begreep ik, waarom men
den oorlogszeemau veelal met eene soort van afschuw beschouwt op die
plaatsen, waar men ze schaarsch aantreft, terwijl hel eer moest zijn mi
litair op 'slands vloot te wezen; (vroeger toch waren onze vaderen trotsch
hunne forsche jongens aan boord der schepen te htbben) want als mer.
een burger, door wiens handen tien duizenden gegaan zijn, om in de
schatkist te vloeijendie nooit gezegd heeft, maar liet nu zonder hoog
moed schrijft, dat toen zijn dierbaar vaderland in geldnood was, hij bo
ven zijn vermogen tot herstel heeft bijgestaan, en die dagelijks dit nog
doet, die dus ook met liefde zijne penning geeft voor de wapenen Ier
zeezoo onteerend durft behandelen terwijl een gepast woord niet eens
beleeTd gezegdmet dank zoude aangenomen zijnwat zullen dan de
onderhoorigeu wel niet te verduren hebben bij geringe overtredingen. Ik
geloof nu nog dal de straf volgens de wet en naar de misdaad was doch
moeijelijk zullen de matrozen uit gevoel van pligt tn vadetlandslielde dus-
danigen officier gehoorzamen. Nimmer!
De naam van Zijn WelEd. Gestr. ben ik te weten gekomen van geen
lid zijner equipagie, ook wist ik spoedig wie hij was, eerder dan Zijn
WelEd. Gestr. (die den volgenden dag hieitoe eenige pogingen deed)
van mij.
Do BURGEMEESTER der Gemeente Helder ntaakt bij
deze, len gevolge eetter duarloc bekomene kennisgeving
van den Heero Kapitein ter zee, Directeur—«ui Kotninandan^-
tler Marine alhier, aan de daarbij belanghebbenden beke^rtO-,
dat even als in vorige jaren, van ui' den. 16 dezer, IcW
met den 15 April 1849, de Quarantaine zal WDjdeu ge$^t-