over struikelen en gaten in het hoofd zouden vallen kenden ze niet. Keukenmeiden, banketbakkers en die zulke snoeperijen maken, waren verre te zoeken. Zij geneerden zich met melk, kaas, wei, wat meelkost en groente. Het water schepten ze, net als Diogenes, metjde holle hand en als ze eens terdege lekker wilden smullen, clan slagtten zij een mest kalf van hun drift beesten en peuzelden het met volk en vrienden op. Ligt begrijpt gij dat zij bij deze eenvoudigheid zich bij ca geheel konden redden met hun eigene producten, en het weinige dal ze wijdei s nog ontbeerden, ruilden ze van elkander. Had iemand tiek aan de appels of pruimen van zijn buurman dan nam hij een mandje vol eijeren mede en daar haudkiaplen ze dan zoo lang over, dat ze 't eens werden hoeveel pruimen men legen cea snees tijeren overdoen zou. Had hij een paard noodig dan gaf hij een toom biggen en zoovele lammeren als het paard mogt gelden. Dat sukkelde allemaal zoo wat henen, zoo lang als het oog niet «rooier was dan liet lijf, en zoo lang ais de lui maar «enige weinige dingen noo dig hadden; maar die ruilhandel begon een duikersche j^aaghnndel te worden, toen men honderd dingen meer hebben wildo, dan men zelf kon maken. In plaats van wei en regenwater kregen ze in 't hoofd bier en brandewijn nut suiker te drinken. Eerst droegen ze (voor een jas), een koejehuid met de horens er aan die hun boven het hoofd uitsta ken; maar naderhand moest er sar getoen lakenop het laatst zijde en fluweel wezen! Ja, zoo kieskeurig werden ze in de spijzen, dat zij hun gebraden stekelbaarzen, of vroeger geschroeide schaapsvfeeschnu stoof den en dat zij gerookte zalm, gefarceerde snoek en schildpadsoep wil den eten. Dewijl ze nu het tiende deel van ai die snorpijperijen zeiven niet maken konden, moesten ie wel de andere 9 tiende parten van an dere menschen aankoopen, en bij deze uitbreiding van den handel begon het ruilen een bedroefde last te worden.' "Verbeeldt u eens M. H. I dat er bij ons geen geld in omloop was. Geen tientjes of vijfjesgeen rijks daalders of guldensgeene heele en halve centen; op de wijde wereld niets dat naar goud zilver of koper geleek moest dan al wat gij noodig had, niet met een of ander aangekocht worden, dat gij in huis had Een kruidenier wilde b. v. een glas wijn drinken en hij moest bij den wijnkooper komen niet een pakje Pecco-thte. Een lakenkooper wilde oesters slobberen en hij zou den knecht met een lap bommezijn naar den zoulcvischman moeien zenden; de looijer wilde voor zijne dochter eene guitar koopen hij moest dan een paar stinkende huiden uit de kuip ha- ien om het instrument rueè te voldoen. De slager wenschte bier te drin ken maar daarvoor moest hij een pens naar de brouwerij sjouwen. De bockverkooper wilde zijn jongen een stuk koek gevenen hij was wel genoodzaakt om een vau hen met een roman van Walter Scot uit te stu ren opdat hij terug kwame met biesjesdeeg of taai taail En Znturdogs- avondsals de meeste lui toch warm brood etenzou er haast zulk mal en raar goed niet in de plaais wezen of zij zouden het hij den armen bakker ia huis smijten. Wat een huspot van allerlei goed kwam daar voor de kooplui uit voort! Waar vond men pakhuizen genoeg om 7.00 'n arkvol te bergen? Maar wat nog slimmer is, al die fiardjes van dit en van dat, al die hapjes, nu van het eene dan van l et andere eten hoe kwamen ze daar zonder schade weer van af, als die op het langelnatst hun het huil uitstonken Want zeiven konden zij dat alles niet uit het zoet eten, en een ander had dikwijls al lang genoeg voor dat ze nog de helft kwijt waren. Ook was het ondoenlijk; precies zoo veel en niet meer te koopen, dan men noodig had. Eene vrouw wilde b. v. een brief spel-' den koopen en daar kon ze niet anders dan een mooije duif voor geven die ze te veel over den vloer had; maar de duif was wel 2 maal zooveel waard als de speiden en zij kon loch het beest de vlerken niet van liet lijf scheuren, om er net zooveel af te nemen als de spelden kostten; dan was immers het heele beest geen speldekop meer waardig. Ook was het onpleizierig dat toen de dingen niet op een vasten prijs stonden, daar men van zeggen kon, dat is nu hun prikl Als eeo boer een lapje En- gelsch bont tot een jakje voor zijn wijf wou koopen en hij kwam bij Na- than met een emmervol biestof een tuinman kwam een schornmaksr en zei: wMiak mij een paar kleitrappersik zal u met snijboontjes beta len." Lieve menschen! wat overeenkomst is er toch tusschen de biest en het bonttusschen een paar schoenen en snijboonen? Daar ging het dm op een vragen en dingen, malkander het hart uit het lijf, en ais dat uren over een boeg geduurd had liep het meest nog daarop uitdat er maar een slag naar geslagen werd zoodat een van beide er toch schade bij had. Zoo al ruilende hadden de menschen wel al duizend jaren zich behol pen toen er op het laatst een vond gedaan werd, die hen glad uit do pekel hielp. In eene bergachtige landstreek kwam een huuiboer op een koude plek, daar hij een drinkput of een wel in hebben wilde, om zijn vee te drenken. Hij spitte, en was nog niet halfweg aan de wel toe, toen hij met zijn s'.ceaen spa op een kluit stootte, die veel zwaarder was, dan hij ooit ee- nige specie gezien had. Toen hij met een heibezem het vu'>l er zoo wat afgeschuijerd had, begon de kluit te blinken en liet zijn kleur zien. Om evenwel juist te weten wat het was, smeet hij dien in een groot vuur, doch de kluit wilde wel gloeijend worden, maar niet branden. »Dat 7s raar goed," zei de boer, »maar ik zal je wel krijgenvrind!" Met een tilde hij een zwarei: bilsleen omhoog en smakte dien op de kluit neer dat deze stal zei. De kluit brak niet, maar kreeg een deuk, die er in bleef toen zij bekoeld was. Kortom de boer had een stuk koper ge vonden. Naderhand vond men nog veel meer zulke kluiten, maar altijd zoo 'n onnoozel beetje hij hout en steen te vergelijken dat het toch eene zeer zeldzame specie moest blijven. De een maakte er een hamer van de ander de punt op zijn pijlde derde een nies; een rijkaard liet er een kop van draaijen waarin hij het sap der druiven drukte; maar ein delijk kwam de scherpzinnige Tubalkain op de proppen die er alles van maakte wat nijne oogen zagen. Toen was het koper veel meer waard dan cenig ding dat de menschen te land of Ier zee hadden aangetroffen en eik wilde het hijzonder graag inruilen tegen alles wat hij te verkoopen had. De slager tegen zijn versch spek, de bakker legen zijn roggebrood de looijer tegen zijne huiden; om kort te gaan, alle lieden die wat te missen hadden. Nu behoefde de koopman niet meer naar huis to rijden met een amalgama van allerlei waren, die veel drukte en weinig winst gaven. Hij had zijn koper dat hij in eeu klein hoekje weg stuurde; roes ten of schimmelen deed het niet; hij kon het verdeelen zoo klein hij maar wilde zonder een kruimel te verliezen al ware het ook in zulke kleine stukjes dat ze geen speldekop waarde meer hadden, en had hij van een ander wat noodig, elk was even happig om het van hem in te ruilen. Als de herder en zijn lieve schoone te voren twisteden wat meer waard was, zijn Pansfluit je of het lint met bloemen dat op haar malschen boezem prijkte, dan konden zij vroeger het nooit juist eens worden, dooh nu zei hij maar dat zijne fluit een lood koperen zij dat haar lint een verrel van 1 lood gekost had, en het was zoo klaar als het licht dat de fluit van Daphnis 4 maal zoo Yeel waard was, als de ruiker van zijne Amarillos. Toen dit ruilmiddel pas uitgevonden was, woog men elkander het ko per toe; maar altijd met de schalen in de hand le staan, net als de jood, die aan de boeren uitgedroogde "ijgen verkoopt, werd op het laatst toe» er dagelijks duizenden werden omgezet drommels lastig. Daarom wogen de kooplui een heel aantal ponden half'ponden vsrrels en looden in voor raad af; dan waren ze met een zwenk gereed als ze wat te betalen had den. Ook zijn de namen die de meeste natiën aan de lioofdmuntwaar mede zij rekenen, van dit gebruik voortgekomen. Het pound van de En- gelschen de livre van de Franschen hel pond vlaamsch van de Hollan ders, waren in oude lijden niet anders dan zulke afgewogens ponden A'o- per of zilver. Maar de schalen, over welke twee oogen gingen, waren niet altijd de schalen van de regtvaardigheiddaar scheelde wel eens niet een beetje aan. "Want ziet, vrienden! dat schagcheren zat al vroeg in Adains zoontjes! van een pond werd wel eens J lood afgesplinterd en men zat er ook wel eens met de vijl op om te schuren en te wrijven. De valsche weger die betrapt werd, zei wel eens, dat hij zich had ver zonnen en daarmee was dan het grapje uitmaRr meest vloekte hij dat het kraaktedat hij zuiver gewigt gegeven had en daarop volgde dan eene liquidatie met zoo 'n gekakel en gepleit en handklappen dat u hoo rei) en zien zou vergaan zijn. Vervolg hierna.) Qlbncrieutiën. MANUFACTU UR - VER WERIJ TE HARLINGEN. De ondergoteekende heeft do eer hare veelvuldige geachte begunstigers le beriglendat zij aan haro VEKWERIJ, ceno grootore uitbreiding heeft gegeTenwaardoor zij in staal is, tol zeer billijko loonen le kunnen werken. Harlikger, Febr. 1849. Do wed, R. van dek VEEN. Heden ontvingen wij de smartelijke tijding, van het overlijden van onzen geliefdon ZOONMELNARD CORNE- LISin don ouderdom van bijna 23 jaren, op den 27 No vember a.p. in het Hospitaal lo Batavia. J. cüalmers HoiJRCK van PaPBRDRECIIT. c. C. Chaemers ïIoijrck van Papendrecht geb. Moltzeh. Nieuwediep, 24 Febr. 1849. Eenigc algemeene kennisgeving. Uitgegeven by C. BAKKER Ez. Ie Tficuiucdicp Gedrukt bij S. GILTJES G. KOUTERle Helder.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1849 | | pagina 4