BEKENDMAKING. ven eene diepe verborgenheid wier geheimenis den afgewezen adres sant niet'mogt worden geopenbaard en waarnaar het hem slechts vergund werd te raden en te gissen. Het is te hopen M. H. dat het tegenwoordig Gouvernement, waarvan, en te regt, door de na tie zoo grootc verwachting gekoesterd wordt, in dezen ook een anderen weg moge inslaan, want meent men, dat een verzoek niet voorinwilligingvatbaaris.menzij dan daarbij zoo heusch en welwillend om de reden daarvan hoofdzakelijk mede te deelen aan den adressantal thans dan wanneer het, zoo als inliet onderwerpelijk geval onderwerpen be treft zoo naauw verwant aan dc bronnen onzer volkswelvaartwant ik er- kon het,dat,hoewcnschclijkook,hetseliier eene onmogelijkheid zoude worden om dien weg in alle gevallen te bewandelenmaar in zaken als deze acht ik met redenen omkleede beschikkingen allezins noodzakelijk ter voorkoming van alle kwade gevolgen, daar juist de nu gebe zigde handelwijze er noodwendig toe geleid heeft, om het Gou vernement tc verdenken van niet zeer zuivere bedoelingenen zulks eene onvergenoegdheid bij de ingezetenen heeft gekweekt, die, •vaar ook, moet vermeden worden, wanneer het middel daartoe bij de band ligt. M. II. Naar mijne beschouwing cn tevens innerlijke overtuiging is aan den handelstand aan den Helder en het Nieuwedicp geen regt wedervarenmet het onverbiddelijk afwijzen zijner verzoeken en vertoogen. Het door mij aangehaalde 177 art. algcmecne wet van 26 Augustus 1822, aanvankelijk op de gemeente Helder van toepassing, kan mijns erachtensthans niet meer ingeroepen worden; daar het volgende 178 art. uitdrukkelijk bepaald, dat het verbod bij het eerstgemelde art. gemaakt, niet van toepassing is in besloten steden cn forten. Immers bij Koninklijk besluit van 8 Julij 1814, bepalende tot welke klassen do vestingen, sterkten en linien van den staat beboorenlce3 ik, dat onder die vestingensterkten en linien der eerste of tweede klasse in de le fortificatie directie begrepen is de stelling van den Helder, bevattende alle vestingwerken en af gezonderde forten, en het moet nu in waarheid vreemd schijnen, dat in weerwil van dit koninklijk besluit en niettegenstaande de aan gehaalde bepalingen van art. 178 der algemcene wet, de gemeente Helder of liever bare nijvere bevolking, als ik mij zoo eens mag uitdrukken, gedoemd wordt, om steeds in een staat van uitzonde ring te blijven met opzigte tot handel en nijverheid, terwijl andere vestingen, zoo als Vlissingen, Yeere, Helvoetsluisen Brielle, om nu niet te gewagen van de aan de Zuiderzee gelegen steden Me- demblik, Enkhuizen en Hoorn, daarvan zoo gunstige uitsluiting genieten, dat ik wel vragen mag, waarin ligt toch de eigenlyke re den dezer uitsluiting, welke zoo loodzwaar op de gemeente Helder drukt, dewijl natuurlijk daardoor handel en nijverheid als aanboei- jen zijn geketend; de gevolgen van dien toestand M. H. zijn in het request, dat ik boven aanvoerde en waarvan afschrift ter griffie dezer kemer berustmeer in het brc-ede ontwikkeldde spreker uit Zwolle is er in de zitting van heden op terug gekomen. Maar vergen han del en nijverheid er ook te veel, ik geloof liet niet, het is alleen immers grootendeels de wensch naar eene vrije los- en ladingplaatsik herinner mij nu, dat aan een koopman aan het Nieuwediep, indertijd dc Bijzondere vergunning was toegestaan om er steenkolen te mogen lossen voor dc fabrieken in Twente en Haarlem,doch alspocdig werd die vergunning ingetrokken, zoo als vrij algemeen hekend is, door hem vijandige concurrenten te Amsterdam, met dat gevolg dat hij zelfs belet is geworden in de levering dezer brandstoffen aan de stoommachine in den Anna Paulowna-poider, grenzende aan het Nieu wediep ik zou M. II. U nog meer staaltjes van dien aard kunnen opnoemendoch vrecze dan misbruik te zullen maken van den ons in deze dagen zoo dubbel kostbaren tijd. In het belang der ingezetenen van den Helder, acht ik het mij ten pligt, om dit onderwerp mede ter sprake te brengen, dat belang noopt mij den Heer Minister van Financiën te verzoekenvan wel de goedheid te hebben mij tc zeggenof die staat van uitsluiting, waarvan hier de rede is, steeds moet en zal blijven voortduren; ik vïnde mij daartoe te meer genoopt, naar mate mijne overtuiging in- uerlijker is, dat wanneer de kluisters die handel on nijverheid aan den Helder doen stilstaan, eenmaal zullen verbrijzeld zijn, het handelsver keer aldaar zal toenemen en eene meer hoogc vlugt erlangen, die we derom van andere zijde welvaart zal verspsreiden, over dc niet regtstreeks handel drijvende ingezetenen van die zoo aanzienlijke gemeente, welke door hare ligging, meer dan eene andere, als het ware er voorbestemd is, om die bronader van ons volksleven meer mi'delijkte doen vloeijen, zoo ras de door mij aangewezene beletselen niet meer zullen bestaan. Het antwoord dat ik hier poogde van de zijde des Ministers uittelok- ken, zal, een zeker angstig voorgevoel zegt het mij, bij voorraad reeds niet gunstig zijn, was dit tegen mijne verwachting andersde ver rassing zou voor mij groot wezen. Dan welk eene vermetele gedachte Neen M. H. ik heb de verwatenheid niet van zelfs er maar aan te durven denken, dat door mijn spreken van deze plaats, eene, naar mijn oordcel bestaande regtvaardigheid en billijkheid zou worden erkend nadat zoo vele pogingen vruchteloos zijn gebleven. Het was daarom dat ik in den aanhef dezer rede mijn verlangen uitte, dat wij niet gehouden mogten zijn, om van onze goed- of afkeuring van dc middelen en wegen ter bestrijding der staatsuitgaven bij slechts eene wet te doen blijken; want door eene splitsing, van elke soort of elk middel van belasting, is men in de gelegenheid om slechts aftekeuren dat gene, wat men minder aannemelijk oordeelt, dan wat hiervan zij, bij mij staat het vast, dat hij een ongunstig antwoord van den heer Minister, ik tegen de wet op de middelen zal stemmenals mij niet bevoegd rekenendeom door mijne goedkeurende stem een staat van zaken te. helpen bestendigen, dien en mijn alledaagseh verstand en mijn hart mij gebieden aftckeurcn, die stem M. H. is het eenig middel, dat ik thans bezit, om protest aantetee- kenen. M. H. geboren en opgevoed in een gewest dat zijn voorspoed grootendeels te danken heeft aan handel, scheepvaart en nijverheid, zal het mij steeds een mijner aangenaamste bemoeijenissen wezen om, waar ik maar kan, en zoo veel dit van mij zal mogen af hangen, die takken van volkswelvaart, in vereeniging met den land bouw, naar mijn gering vermogen te ondersteunen. Dec. 13. De Tweede Kamer zet hare algemeene beraadslagingen over de Begrootingswetten voor 1850 voort en brengt die in de avondzitting van u 14 ten einde. Zij gaat vervolgens over tot de behandeling der afzonderlijke hoofdstukken. BURGEMEESTER en ASSESSOREN (Ier Gemeente Helder, maken bij dezo, op uitnoodiging van Hun Ed. Grool- ach1». Hoeren Gedeputeerde Slaten dezer Provincie, aan do belanghebbenden bekend dat door de Stalen der Provincie Friesland, op den 27sten Maart 1849, is vastgesteld een re glement tol voorkoming der verspreiding van de besmettelijke longziekte, ender bet Rundvee in die Provincie, hetwelk bij Z. M. besluit van 10 Junij jl. No. 133 is goedgekeurd en den 17tien December jl. is in werking gekomen, waarvan de voornaamste bepalingen hieronder extraclsgewijzo volgen: Art. 1. Zoo lang de besmettelijke longziekte onder het Rundvee »ir» hel Rijk beslaat, cn zoo dikwijls tot de uilvoering van dit Reglement wordt besloten door Gedeputeerde Stalen, die insgelijks tot de gehcelo of gedeeltelijke tijdige ophef- fing daarvan zijn geregligden waarvan telkens bij publi- calie binnen de Provincie, en door middel van drie der y> meest gelezen wordende dagbladen builen dc Provincie, moet blijken, mogen de doorvoer en do invoer van Rund- vee binnen deze Provincie of zoodanig gedeelte van dezel- vc als bij publicatie wordt aangewezen, niet anders ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1849 | | pagina 2