ren gaan. De reden mijner zoo geringe ingenomenheid met dit brieven-ver- 7oer van staatswege, wordt daardoor nog versterkt, dat in mij be kende plaatsen liet personeel van hendie aan de postkantoren als directeur werkzaam zijn, zoo veel te wenschen overlaatin dien zin namelijk, dat die heeren hunne betrekking schijnen te beschouwen of als Sinecure of als een niet verwerpelijk bijzaakje. Van de Pro vincie, welke ik bewoon, kan ik daarvan iets mcdedeelen. In éé- rie stad is liet van algemecnc bekendheid, dat de directeur zoo goed als niets aan de dienstzaken verrigt en alles laat nederkomen op zijn Commies of Surnumerair, het is daar evenzeer bekend, dat de brieven'met de nachtpost aankomende, welligt om des directeurs dierbare nachtrust geeno stoornis te berokkenen, niet aan het post kantoor, maar ten huize van den Commies worden afgegeven, be vorens was deze, of liever zijn voorganger, op kamers woonachtig bij een koekbakker, mijns inziens eene woning niet zeer geschikt oin te dienen tot bewaarplaats van aan de staatspost vertrouwde brieven, men denke slechts aan het gevaar van brand, om van an dere gevaren niet te gewagen. Ik herinner mij, dat mogelijk een drietal jaren geleden, aan het door mij bedoelde postkantoor, ge durende den tijd, waarop het voor het publiek geopend wasiemand zich vervoegde, om een brief, in zich geldswaarde bevattende, te laten aantcekencn, en hij daar toen alleen aantrof een jongeling, ik meen onder den titel van Kandidaat-Adspirant-Surnumcrair, ten wiens aanzien hij zwarigheid maakte, den brief af te geven, niet uit eenig wantrouwen jegens den knaap, maar omdat hij door deze afgifte, zich niet verantwoord rekende; bij afwezigheid van den Commies, die welligt in den directeur zulk een schoon model van ambtsijver zag, verlangde de afzender den directeur te spreken, maar deze, met eene traagheid, eene van zelfheid, eigen aan elk, die zijn ambtsbetrekking als eene loutere Sinecure beschouwt, liet zich lang, zeer lang wachten, zoodat men verpligt was terug te komen. Aan dat zelfde kantoor heeft men enkel ten gerijve der landlieden, schippers en andere personen, welke op de twee bedrij vige marktdagen in de week, zich naar de stad begeven, de kan toor-uren zoodanig gesteld, dat hun de gelegenheid, om aangetee- kende brieven af te halenof in ontvang op te nemen en brieven te doen aanteekenenof frankeren, veeltijds ten eenenmale beno men wordtdaar het kantoor van 's middags twaalf tot 's namiddags vier ure, dat is juist gedurende den tijd, voor de buitenlieden de meest geschikte, gesloten is, in weerwil, dat aan dat kantoor werk zaam zijn, immers werkzaam heeten ie wezen, een drietal personen namelijk de Directeur, zijn Commies en een Surnumerair; tot mijne niet geringe bevreemding M. II., vernam ik dezer dagen dien op- zigtclijkdat deze zoo gelukkig gekozen bepaling van kantoor-uren, zoowel als hetgeen ik reeds aanstipte, omtrent het niet afgeven bij nacht der brieven-valiezen aan het postkantoor zelf, alles was ge regeld in gemeen overleg met de administratie der brievenposterij immers met den inspecteurbelast met het toezigt over dat kantoor, is dit nu wezenlijk aldus, dan zijn de ambtenaren aan hetzelve ge plaatst, te verontschuldigen, maar dan schijnt die inspecteur ook de leer te huldigen, dat de brievenposterij is, voor of om hare be ambten, en dat niet omgekeerd, de beambten zijn voor of om de brievenposterij. Zoo is in eene andere stad de directeur der brievenposterijte vens "Wethouder, Notaris, Wijnhandelaar, en wederom in eene der de stad vindt men deze betrekking van directeur vereenigd met die van Burgemeester, Notaris, Dijkgraaf van een heemraad- of water schap, naar mij bcrigt is, met eene jaarwedde van slechts ƒ1500. Nu schijnt het mij M. II., uit deze drie aangewezen gevallen, waaraan ik nog meerdere zou kunnen toevoegen, toe, dat op die 7,00 hoog geroemde zekerheid en dat velerlei gcrijf en gemak, wel ke de Staats-brievenposterij aan de afzenders van brieven zoude opleveren, nog al het een en ander zal zijn af te dingen. Immers wanneer de eene directeur zijne dagen in eene zoete rust doorbrengt, een tweede en derdedoor veelvuldige jmdcre ambtsbetrekkingen en menigerlei beslommeringenom nu niet te spreken van dikwerf voor komende afwezigheidzich met geene mogelijkheidalthans op eens wijze zoo als dit betaamtaan de brievenposterij kunnen wijden maar dit niet zelden geheel aan anderen zullen moeten overlaten dan zal men het toch aan het publiek wel niet ten kwade kunnen duiden, wanneer het poogt, zich van andere, naar zijne meening beter ingerigte en niet minder gewaarborgde middelen van brieven vervoer te bedienen, en wat ik voor mij zelvcn minder wenschelijk of verkieslijk acht te wezen, ik kan M. H., er moeijelijk toe be sluiten, om zulks mijnen medeburgers als een dwang bij de wet op te leggen, alleen, omdat de schatkist, die wel nimmer tot verza diging komen zal, geen nadeel zou lijden. Doch M. II., laat mij de zaak maar bij haren naam noemenonder den titel van Staats- brievenposterij wil men eene belasting heffen op het brieven-vervoer, eene brieven-belasting of accijns. Wel nu, vordert de schatkist dit offer, het zij zoo, maar laat het den ingezetenen dan ook vrij en onverlet blijven, om hunne brieven te verzenden op zulke wijze, dat is het gebruik-maken van die middelen van vervoer of over brenging, als zij zelve in hun eigen belang, waarover zij beter dan de wetgever kunnen oordeelen, zullen vermeenen te moeten bezigen. Overigens M. II., beaam ik alles, wat in beide, de voorloopige cn eindverslagen der commissie van rapporteurs omtrent deze stofte is opgenomen als het gevoelen van hen, die tegen het monopolie van den Staat gestemd zijn. In de afdeeling, waartoe ik de eer had te behooren, is dat gevoelen steeds het mijne geweest en ge bleven, bij de wisseling van gedachten is mij nog niets voorgeko men, dat mij in mijne meening zoude kunnen schokken; ook de bedoelingen van den lieer Minister van Financien in zijne conferen tie met de rapporteurs tc kennen gegeven, omtrent de te nemen maatregelen van uitvoering der wet, hebben, hoezeer ik gaarne daaraan hulde doe, in niets mijne gevestigde meening verzwakt. Die staatsman moge het wel ineenen, maar dit is nog geen waar borg voor de gezindheid van hen, die na hem kunnen komen, behalve dat deze maatregelen mijn hoofdbezwaar, het monopolie, niet oplossen, kan ik toch aan ministeriële verzekeringen geene meerdere waarde toekennen, dan die in mijne schatting bezitten, ze wellen op uit de zuiverste bronnen, maar het staat aan geen mi nister, die ze gaf, om er voor te waken, dat niet te eeniger tijd een ander zal optreden, welke ook door andere zienswijze gedreven het gebouw zijns voorgangers weder afbreekt en sloopt. Zoolang ik nog de eer zal hebben, lid dezer Kamer te zijn;ik zeg dit met uitdrukkelijke verzekering, dat het niet in mij opkomt, hierdoor iemand, wien ook, te willen beleedigen, zoolang zal ik mijne stem voor of tegen eene wets-voordragt, nimmer laten afhangen van eene ministeriële verklaring, ten aanzien van de uitvoering, uitlegging of wijze van toepassing eener wet. Ik wete het M. II., er zijn, die daaromtrent een ander gevoelen zijn toegedaan; ik heb eerbied voor dat gevoelen, maar vraag dien dan ook wederkccrig voor het mijne. Mogt deze voordragt aangenomen worden, dan hoop ik M. H., dat mijne voorspelling omtrent hare gevolgen, beschaamd worde. Ik vreezedat hare werking noodwendig leiden zal tot allerlei kunst- gvepen en praktijken, om haar te ontduiken en tc verijdelen; dat dus dc zedelijke zin des volks en de eerbied, dien het der wet moet toedragen, er niet door bevorderd zullen worden. De belem meringen, die de wet zal veroorzaken in de middelen van bestaan van zoo velen, als zich thans nog met het brieven-vervoer bezig houden, ten gerijve van handel cn nijverheid, en dc knellende bandenwaarmede deze zich nu reeds bedreigd zien doch welke zij alsdan bij ervaring nadrukkelijk gevoelen zullendit alles M. II., het kan wel niet anders dan wrevel en onvergenoegdheid bij den nijveren ingezeten wekken. In het belang der inrigting zelve acht ik het monopolie voor verderfelijk, mededinging alleen kan haar in staat stellen, om te worden wat ze wezen moet, immers behoor de te zijn; de tijd M. II., dien wij beleven, predikt liet ons luide en krachtig, dat zonder dien scherpen prikkel dc handen spoedig slap cn de knieën ras traag worden. M. II.ik zal stemmen en tegen deze wets-voordragt en tegen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1850 | | pagina 2