Ieen helder wit licht aan den voor top,
een groen licht aan stuurboordszijde op het
(boord,
I een rood licht aan bakboordszijde op het
(boord;
ten anker: een gewoon helder licht.
Het witte licht, dat varende aan den top zal ge
voerd worden, zal van zoodanige kracht en helder
heid moeten zijn, dat het op ten minste eene Duit-
sche mijl bij klaren donkeren nacht, zigtbaar zij en
de lantaarns zoodanig ingerigtdat een gelijk on
afgebroken licht in alle rigtingen rondsom gezien
worde.
De gekleurde lichten op de zijden zullen moeten
zigtbaar zijn op ten minste eene halve Duitsche mijl
bij klaren donkeren nacht; de lantaarns zoodanig in
gerigt, dat een gelijk onverbroken licht over 10 stre
ken van het kompas over de beide zijden van het
schip, van regt vooruit tot twee streken achterlij
ker dan dwars, gezien worde.
Deze gekleurds zijlichten zullen daarenboven ra
kelings aan de binnenzijde der lantaarn moeten voor
zien zijn van een scherm van ten minste ccne Ne-
derlandsche ol lengte, regt langs-scheeps geplaatst,
ten einde volstrekt te beletten dat het licht over
den anderen boeg zigtbaar zij.
De lantaarn, die ten anker liggende wordt gebruikt,
zal zoodanig moeten worden ingerigt, dat een hel
der licht rondsom over den geheelen zigteinder ge
zien worde.
De bij dit besluit gevoegde toelichtende aanwijzing
zal altijd bij het besluit uitgereikt moeten worden.
De bepalingen van het Koninklijk besluit van den
9den December 1845 (Slaatsbladno. 68) blijven ove
rigens van kracht en in verband hiermede van toe
passing.
Onze Ministers van Dinnenlandsche Zaken en van
Marine zijn belast met de uitvoering van dit besluit,
hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 29sten Jannarij 1850.
(geteekend) WILLEM.
De Minister van Dinnenlandsche Zaken,
(geteekend) Tiiorbecke.
De Minister van Marine,
(geteekend) E. Lucas.
Uitgegeven den acht-en-lwinligstcn Februarij 1850.
De Staatsraad, Directeur van het Kabinetdes Konings,
(geteekend) a. g. a. van rappard,
TOELICHTENDE AANWIJZING omtrent
de toepassing van de, voor stoomvaar tuigen
op zee, bepaalde seinlichten, ter verkenning
va?i hunnen koers bij nacht.
Degeen, die de drie lichten te gelijk, in eenen
regtstandigen driehoek ziet, toont zulks hem stellig
aan, dat de koers van een naderend stoomvaartuig
op hem gerigt is.
Het toplicht met het roode licht alleen ziende,
weet hij, dat des anderen bakboordszijde naar hem
gerigt is.
Het toplicht met het groene licht ziende, is dit
een bewijs, dat stellig de stuurboordszijde des an
deren naar hem gekeerd is.
De verwisseling van de eene kleur van licht met
de andere (na voor weinige oogenblikken de beide
kleuren te hebben gezien) toont de koersverandering
van het op hem gerigte stoomvaartuig duidelijk aan.
lste Positie.
Het stoomvaartuig A zal alleen het roode licht vanB
zien, in welke van de drie rigtingen dit vaartuig
ook liggen moge; het groene licht van B is onzigt-
baar en de zekerheid is daar, dat de bakboordszijde
van B naar A gerigt is, en deze gerust het roer (den
helmstok) aan bakboord kan leggen, om achter B
om te loopen.
2de Positie.
Het
stoomvaartuig
A zal alleen het groene licht