Pag. 5.
Dc lieer BackerIndien iemand uwer vermeenen mogt, dat ik
het woord gevraagd heb, om den inhoud van het request uit den
Helder te bestrijden, dan zoude hij zich in mijne bedoelingen heb
ben vergist. Ik wensch alléén, met weinige woorden, het licht
aan te wijzen, waaronder men deze zaak ten opzigte van Amster
dam liebbe te beschouwen. Naar aanleiding van de onjuists be
grippen, die daaromtrent bestaan en in het request van den Hel
der voorkomenschijnt dit niet onnoodig te zijn. Het spreekt van
zelf, dat eene zaak gelijk deze, waarin zoowel plaatselijke als laDg
gevestigde belangen op eene ernstige wijze betrokken zijn, op zeer
verschillende wijze beoordeeld wordt. Maar dit legt dan ook op
ons de verpligting, om deze zaak niet eenzijdig te beschouwen, en
om niet alleen te zien op het heden, maar op het verledene. In
dien men dit niet doet, dan zoude men gevaar loopen van on
herstelbaar verlies en ouregt te veroorzaken, hetgeen gewis niet
ligt in de bedoelingen. Wanneer men "daarentegen den loop der
gebeurtenissen nagaat, verkregene regten niet schendt en billijke
verwachtingen niet afwijst, dan zal men gereedelijk een middel we
ten te vinden, dat aller verlangen bevredigt en vereenigen kan.
Ik zal de zaak duidelijk maken door eene mededeeling te geven
van hetgeen in dezen feitelijk is. De zaken komen kortelijk hier
op neder: omstreeks 1820 bevond zich de welvaart van Amster
dam in zeer gedrukten toestand; de handel was na eene kortston
dige levendigheid in diep verval. "Van de toekomst mogt men zich
weinig goeds voor den handel beloven, omdat dc wetgeving hoe
langer hoe meer eene de nijverheid beschermende strekking aan
nam. In dienzclfden tijd deed zich de noodzakelijkheid gevoelen
van de uitdieping van het IJ voor de stadhetgeen aanmerkelijke
kosten vereischte. - Als een op den duur afdoend middel daartegen
wenschte Willem I de afdamming van het IJ en andere werken
aan te leggen, waartegen men in Amsterdam zeer was ingenomen.
Willem I, door deskundigen voorgelicht, handelde in dezen met
zijne gewone vasthoudendheid. Amsterdam bleef niet minder ge
hecht aan zijne begrippen. De zaak kwam eindelijk tot zekere
spanning, waaraan door toegevendheid een einde moest worden ge
maakt. Dit gaf in dien tijd aanleiding tot allerlei schikkingen,
waarvan het resultaat eindelijk was, dat van de afdamming van het
IJ door de Kegering werd afgezien; dat Amsterdam vijf tonnen
gouds uit eigen middelen besteedde tot uitdieping van het IJ, en
dat het één millioen bijdroeg in de kosten van de graving van het
Noord-IIollandsche kanaal.
"Uit deze weinige daadzaken blijkt het, hoe onjuist vele stellin
gen zijn in het request, en bijzonder, dat Amsterdam niet meer
zoude hebben bijgedragen dan een twaalfde der exploitatie-kosten.
Maar er is veel meer. Amsterdam deed die uitgaaf van een mil
lioen voor het Noord-Hollandsche kanaal niet onvoorwaardelijk.
Er had daaromtrent een bepaald commissoriaal onderzoek plaats,
en de commissie adviseerde voor die bijdrage onder zekere voor
waarden cn anders niet. Het stond op den voorgrond, dat men
het deed, om de gelegenheid te behouden voor groote zeeschepen,
om voor Amsterdam te komen. Het waren verder uitdrukkelijke
voorwaarden: 1". dat het kanaal zoude worden gegraven te begin
nen van Amsterdam af, opdat het bij mislukking niet mogt strek
ken tot handels-verplaatsing, en 2o. dat aan den Helder niet meer
zouden worden aangelegd dan twee noodwervcn, toen reeds bestaan
de. Had Amsterdam dit niet verkregen, nimmer zoude het dan een
millioen hebben gegeven.
Dc Helder was toen eene onbeduidende plaats, volgens de wet
ten van 1816 en van 1S19, gelijk vervolgens onder dc latere wet
van 1822, op onvrij territoir gelegen. Het was een dorp van mis
schien een paar duizend inwoners, waar men toen den last van het
onvrij territoir niet gevoelde; eene plaats die geene aanspraak maak
te om los- of ladingplaats te zijnen die dus door de voorwaarden
van Amsterdam niet werd gepraejudicicerd. Op die voorwaarden
kwam het Noord-lloilandsck kanaal tot stand, lk zeg met nadruk
voorwaarden, want zij zijn als zoodanig gesteld, zoo en anders niet
en zij zijn als voorwaarden aangenomen bij twee Koninklijke be
sluiten in 1821. De geheele handeling tusschen Amsterdam en
het Bestuur draagt de kenmerken en zelfs uitdrukkelijk den naam
van overeenkomst. Die overeenkomst is bij een besluit van 1826
uitdrukkelijk gehandhaafd, en dit heeft vervolgens onafgebroken
plaats gehad. De eerste daarvan eenigermate afwijkende twijfelin
gen dagteekenen van 1848 en waren aan onkunde der anteceden
ten toe te schrijven.
Wat zullen nu daarvan de gevolgen moeten zijn? Dat het ver
zoek van den Helder moet worden afgewezen? Neen, Mijne Hec-,
ren, dat zal ik niet vorderen. Maar met vertrouwen zal ik betvé^
ren, dat de Kegering daartoe niet kan overgaan, dan nadat het
Amsterdam heeft schadeloos gesteld voor het verloren effect van
de haar gestelde en door de Regering in 1821 aangenomen
voorwaarden. Dit is een beginsel van billijkheid, dat geene ver
dediging behoeft.
Laat ons, Mijne Heeren, de zaak verder beschouwen, De eman
cipatie van den Helder moge voldoen aan de eischen eener alge-
meene billijkheid; de algemeene belangen des Lands mogen daar
voor sprekenmet een blik in de toekomst moge men zeggenwerp
die onvergelijkelijke haven in den strijd der concurrentie! Ik zal dat
alles niet bestrijden. Maar wat ook eene onzekere toekomst moge
opleveren, zeker is het, dat de emancipatie van den Helder aan
vankelijk aan Amsterdam veel zal onttrekken. Wie zich niet in
eene denkbeeldige toekomst wil verplaatsen, zal toch niet zeggen,
dat die zaak voor Amsterdam als een geluk of als onverschillig is
te beschouwen. Neen! Van het oogenblik af aan, dat de Rege
ring aan den Helder de verlangde concessien doet, dat men den
Helder uit de boeijen van het onvrij territoir ontslaat, is er scha
de voor Amsterdam. Zoolang eerlijkheid en goede trouw nog ge
ëerbiedigd worden, ontstaat voor de Regering, als zij de aangega
ne overeenkomst verbreekt, de verpligting om Amsterdam schade
loos te stellen voor het gemiste effect dier verbindtenis.
Ik zal hier niet spreken voor Amsterdam of voor die stad gunst
bewijzen vragen. Ik heb in het algemeen gewezen op regt en bil
lijkheid. Laat ik nu nog wijzen op de algemeene belangen des
Lands en vragen of die het gedoogen, om aan die stad een slag
toe te brengenzonder haar tevens de middelen te gevenom zicli
daarvan tc herstellen. Amsterdam heeft het niet verdiend, bij de
beproevingen, waartoe het door onvermijdelijke omstandigheden wordt
geroepen, zich nog in zijne regten verkort te zien. Eu is het staat
kundig, dat men aan Amsterdam, wanneer zijne welvaart zal ver
kwijnen, het regt laat, om aan de Regering des Lands te zeggen,
dat het mede het gevolg is van miskenning van zijne wel verkre
gen regten? Edelmoediger ware liet, mijns inziens, eerst er aan
te denken, hoe men zijne welvaart, zoo die wankelen mogt, kon
schragen, dan het tijdstip der beproevingen te verhaasten, vóór
dat men voorzien heeft in dc middelen tot zijn behoud. Maar het
is niet op de zedelijke belangen des Lands, het is ook op dc al
gemeene iinantiële belangen, dat ik u bij deze gelegenheid mag op
lettend maken. In dagen, waarin van alle zijden wordt aangedron
gen op vermindering van lasten cn waarin het vinden van nieuwe
bronnen voor 's Lands schatkist steeds moeijelijkcr schijnt tc wor
den, mag men zich ook wel eens herinneren, dat Amsterdam al
léén ruim een achtste draagt in 's Lands directe belastingen en in
de indirecte naar evenredigheid. Die opbrengsten zullen welligt
spoediger daar verminderendan elders worden teruggevonden.
Maar er is nog een oogpunt, waaruit men deze zaak kan be
schouwen: het is dat van het belang van Noord-Holland in het
algemeen en van den Helder in liet bijzonder. Ook ik geloof, dat
de toekomst aan den Helder veel belooft, maar ik geloof ook, dat.
die toekomst veel meer zal opleverenzoo Amsterdam welvarend
blijft, dan zoo zijne welvaart mogt verminderen. Gaat Amsterdam
vooruit, dan zal dc voorspoed van den Helder het niet deren; en