Pag. 6.
zoo Amsterdam vervaltzal daarom de Helder niet in zijne plaats
blocijen. Eene ligging nabij de zee is op zich zelve volstrekt geen
waarborg voor een uitgebreid handelsvertiermen ziet dit bijv. aan
VlissingenHellevoetsluis en vele andere havens. De Helder zal
altijd zijn eene voorhaven; het zal in de eerste plaats eene door
vaart blijven om te komen naar Amsterdam, als het middenpunt
het hart van het land. Is in dat middenpunt geen handel meer,
heeft zich het vertier, dat zich daar concentreerde, dat van daar
uitging, verplaatst, dan zal ook de Helder worden verlaten en al
thans niet worden hetgeen hij bij voortdurende welvaart van Am
sterdam had kunnen zijn. Het is dus geen afgescheiden, indien
het wel wordt begrepen, is het veel meer een gemeenschappelijk
belang. Eene gemeenschappelijke opheffing der bezwaren behoort
hier plaats te hebben, waarvoor mij de zaak, zoowel wat de twee
betrokken plaatsen, als wat de provincie en wat het Eijk betreft,
allezins vatbaar schijnt. Noord-Holland onderling te vereenigen,
aan elk gedeelte van hetzelve te doen gevoelen van hoeveel waarde
die gemeenschappelijke belangen zijn, door het zoo nabij elkander
te brengen als mogelijk is, schijnt mij het ware belang van dat
gewest. Ik neem de vrijheid het Bestuur deze aangelegenheid voor
al uit dat oogpunt aan te bevelen, ten einde op die wijze te on
derzoeken en te beproeven, hetgeen tot bevrediging van aller be
langen strekken kan.
Geen onzer kan het miskennen, dat wij vooral in onze dagen
door den loop der gebeurtenissen tot groote veranderingen worden
geroepen. Daardoor ontstaat dikwijls bij den eersten aanblik of
voor den oppervlakkigen beschouwer een strijd van belangen; maar
die iets dieper doorziet, zal spoedig ontdekken, dat vcreeniging, dat ver
eende krachten alleen redden kunnen, hetgeen bij voortdurenden
strijd voor beide zoude verloren gaan. Dit is ook hier het geval.
Ik hoop, dat de wijsheid van ons Bestuur, en de welberadenheid
van allen, die in deze zaak betrokken zijn, ook liier het middel
zullen vinden, om aller belangen met billijkheid en verstand tc
regelen.
De heer Dirks In de zitting van den 14den Junij van het
vorige jaar, had ik de eer een rapport uit te brengen over ccn
reque'st, door ingezetenen van den Helder aan deze vergadering
aangeboden. Bij die gelegenheid verklaarde ik, namens de com
missie voor de verzoekschriftendat zij zich geheel vcreenigde met
de gronden die door de adressanten in het request waren aange
voerd; de gronden namelijk waarop zij verlangden ontheven te
worden van hot drukkende der tegenwoordige bepalingendie be
letten die gemeente tot een los- en ladingplaats te maken. Ik
heb daardoor eene zekere betrekking gekregen op het onderwerp dat hier
dezen morgen weder ter sprake is gekomen, en ik kan mij dus
niet onthouden, van nog ccn paar aanmerkingen te maken en die
te voegen bij hetgeen heden daarover is gesproken.
De eerste aanmerking die ik wil maken is deze, dat het door de
Bekering ten opzigte van den Helder aangenomen stelsel, indien ik
mij niet vergis, reeds gedeeltelijk veriaten is.
Ik wil liicr op eene daadzaak wijzen, die plaats heeft gehad en
nog heeft. Sedert ruim a 4 jaren is er een levendige handel in
vee ontstaan tussehen Nederland, en bijzonder ook tusschen Fries
land en Engeland. Daarbij heeft zich gevoegd eene meerdere
exportatie van boter, kaas, en andere voortbrengselen ook uit Gro
ningen, Overijssel, Friesland en Noord-Holland. Als gevolg van
van dit meerdere vervoer is eene stoomvaart aangelegd tusschen
Harlingen en Londen. Maar nu gebeurt liet somtijds dat eene
stoomboot uit Harlingen vertrekkende geene gelieele lading in heeft
kunnen nemen, maar wenscht bij te laden aan het Nicuwedicp of
aan den Helder; en heeft de Regering verlof voor het volledig
maken der lading gegeven. Ik geloof dus met grond te kannen
zeggen dat de Regering haar stelseldat de Helder geene los- en
ladingplaats mag wezen, gedeeltelijk verlaten heeft. Wanneer ik
mij daarin mogt bedriegen, dan zal het mij aangenaam zijn daarin
te regt te worden gewezen.
Maar in de tweede plaats heb ik nog eene opmerking temaken.
Ik vind in de rede door den geachten afgevaardigde uit Zwolle in
de zitting van den I9den December 11. over het thans in behande
ling zijnde onderwerp gehouden, eene zinsnede aldus luidende dat
alle provinciën die het bassin der Zuiderzee omgeven, er belang bij
hebben, dat aan den Helder het regt van lossen en laden worde
toegekend." Ik beaam dat volkomenmaar ik beaam dat vooral
ten opzigte van de provinciën Noord-Holland, Friesland en Gronin
gen; en ik wil maar één voorbeeld tot ondersteuning van dat gevoe
len bijbrengen. Door te verbieden dat den Helder eene los- en la
dingplaats wordeverbiedt men den opslag in liet grootdat is
het maken van een depot van een artikel waarvan de behoefte in
ons Land hoe langer hoe meer gevoeld wordt, zelfs in die provin
ciën, die zich in het bezit verheugen van andere brandstoffen; ik
bedoel de steenkolen. Nu beklaagden zich juist de adressanten in
het door mij vermelde requestdat bij ministeriële rescriptie van den
Sisten April 1846 aan een hunner, die eene aanzienlijke leverantie
steenkolen aangenomen, en zelfs eene overeenkomst over den aan
voer uit Engeland gesloten had, eensklaps werd kenbaar gemaakt,
dat hem geen verlof tot lossing zou worden toegestaandan in
koeveelheden voor de comsumtie van de plaats en de nabij gelegene
eilanden berekend."
Wat moet nu het gevolg zijn van zoodanige maatregelen? Dat,
wanneer door de grootcre en steeds toenemende consumtie van dat
artikel ia de, de Zuiderzee omringende provinciën, de voor den
winter opgeslagen voorraad steenkolen onvoorziens opi;aakt, het bij
na niet mogelijk is in den winter nieuwen aanvoer te laten komen
daar men toch dikwijls ziet, dat alsdan dc Zuiderzee door het ijs
geheel onbevaarbaar is. Maar tusschen Harlingen en den Helder
bestaat nog dikwijls gelegenheid om over te steken, vooral voor die
stoombooten die tusschen Londen en Harlingen varen, door de
groote paardenkracht waarmede deze voorzien zijn. Ik meende dit
als een voorbeeld uit vele nog te mogen aanvoeren, om aan te too-
nen, dat het verheffen van den Helder tot eene los-en ladingplaats
niet alleen voor die plaats zelve van belang is te oordeelenook
omliggende plaatsen hebben er soms belang bijzich daar een de
pot te vormen van hetgeen zij behoeven.
De Heer de Mondlij: Ik zal mij volstrekt niet inlaten met de
quaestie ten aanzien van den Helder en Amsterdam maar ik wenscli-
te, na hetgeen de laatste spreker (de Heer Dirks) gezegd liecft,
eene explicatie te vragen van den Minister van Finantiën omtrent
de omstandigheidwelke die spreker zoo even opgegeven liqeft. Hij
zegt: groote stoombooten, varende van Harlingen op Londen be
geven zich, wanneer zij geen voldoende vracht hebben gekregen,
naar den Helder, om daar verdere lading in te nemen." Indien
zoo iets gewenscht werd, dan zou ik er niets tegen hebben dat aan
dit verlangen werd voldaan; want ik geloof, dat de zaak op zich
zelve allerbillijkst is, maar die omstandigheid geeft mij aanleiding
om deze vraag te doen. Indien ik wel heb verstaan, dan is het
geen Nederlandsch schip aan hetwelk die vergunning is verleend,
maar aan eene Engelsehe stoomboot, en wanneer dit zoo is, dan
is aan een Engelsch schip in Nederland toegestaan, wat ik meen
tot de zoogenaamde kustvaart te behooren. Wanneer ik over de
kustvaart spreek, moet men niet gelooven dat ik een voorstander
ben van het behoud der afsluiting van vreemde schepen. Ik zou
wenschen dat iedereen bij ons kustvaart mogt uitoefenen. Maar
indien ik den vorigen spreker wel begrepen heb, heeft zoo iets reeds
plaats gehad, en daar nu, gelijk ik meen, kustvaart aan vreemde
schepen verboden iszoo zou ik wenschen te wetenop welke
gronden de Regering dit heeft kunnen toelaten. Het is alleen dit,
dat ik in het midden heb willen brengen.
Dc Heer van lioè'vell: Met een enkel woord zij het mij ver
oorloofd, ook mijn gevoelen omtrent deze allerbelangrijkste zaak te
doen kennen. Ik stem volkomen in met hetgeen door de geachte