Pag. 7.
afgevaardigden uit Zwolle en Alkmaar gezegd is, omtrent het 011-
regtdat den Helder geschiedt. Maar ik ben voornamelijk gesterkt
in dit gevoelen door hetgeen de geachte afgevaardigde uit Amster
dam ons heeft medegedeeld over de geschiedkundige bijzonderheden
van de zoogenaamde verkregen regten van de hoofdplaats des Eijks.
Wat toch heeft die spreker verklaard Indien ik hem wel begrepen
heb, dan zou er in der tijd tusschen Amsterdam en het Gouverne
ment eene overeenkomst zijn gesloten, waarbij als voorwaarde werd
gesteld, dat aan den Helder nimmer iets mogt worden opgerigt,
waardoor Amsterdam schade zou kunnen lijden. Zoo is er een con
tract aangegaan tusschen twee partijen, waarbij de belangen van
een derde betrokken warenmaar waarbij dié derde niet gehoord is
geworden, waarbij omtrent de regten van die derde zeer bezwarende
bepalingen werden gemaakt; terwijl zij geheel lijdelijk bleef. Door
dat geschiedkundig feit wordt het onregt in nog veel helderder dag
licht geplaatst. Dit heeft mij inderdaad verbaasd. De geëerde af
gevaardigde uit Amsterdam heeft gezegd, dat de Helder, bij het
sluiten van het contract, een klein dorp, een nietig gehucht was;
maar ook tegen het nietigst gehucht mag geen onregt gepleegd wor
den. De geëerde afgevaardigde heeft ons gewezen op het belang
dat het. geheele Kijk heeft bij den bloei van Amsterdam. Ik stern
volkomen in met de woorden, die ik hier heb gehoord tot lof der
hoofdstad. Mijn hart gaat open, wanneer ik hare geschiedenis lees
mijn hart gaat open, wanneer ik haren bloei en hare welvaart aan
schouw. Ik hoop, dat die stad de roem van Nederland moge blij
ven; ik hoop, dat haar rijkdom en handel en scheepvaart voortdu
rend zullen toenemen. Maar ik zou het betreuren, indien dit ge
schiedde ten koste van de regten van andere plaatsen. De spreker
heeft ook gezegdAmsterdam betaalt een achtste in de belas
tingen, en wanneer Amsterdam nu begint te kwijnen, dan zou het
te vreezen zijn, of dat gedeelte dier opbrengst wel elders in ons
Vaderland zou kunnen worden gevonden." Ik moet echter doen
opmerken, dat de zucht tot bevordering van de welvaart en den
bloei van Amsterdam geen onregt aan den Helder mag wettigen,
zelfs indien de vrees bestond, datwanneer de opbrengst in de be
lastingen te Amsterdam mogt verminderen, de meerdere opbrengst
elders niet zou gevonden worden. Maar die vrees is bovendien ijdel. Wat
Amsterdam minder mogt opbrengen, zou door den vermeerderden
bloei van den Helder of van andere plaatsen worden vergoed, in
dien een gedeelte der welvaart zich derwaarts verplaatste. De kracht van
dat argument heb ik dus niet begrepen, evenmin als ik de kracht van
een ander betoog heb kunnen vatten. De spreker heeft namelijk gezegd
wanneer Amsterdam blijft blocijenzal de Helder veel spoediger zijne
hoop op eene gunstiger toekomst vervuld zien." Ik erken datmaar
wanneer de Helder blijft wat het is, verstoken van zijne regten en be
roofd van het middel om zijnen handel te vestigen en uit te breidenten
einde de welvaart van Amsterdam te verzekeren, dan geloof ik nietdat
de Helder met eenigen grond zal kunnen hopenzulk eene bloeijende
plaats te worden, als waarop het, bij het slaken zijner boeijen, gegronde
uitzigten heeft.
Ik hoopdat aan den Helder zal worden geschonken datgene waarop
het regt heeft; ik hoop, dat de Helder daardoor zal worden een tweede
Amsterdamcn dat, zoo 't mogelijk isde hoofdplaats, door de ontwik
keling van kracht en energie, niet door begunstiging ten koste van an
deren in roem en grootheid zal stijgen. Dan zal inderdaad de Helder
voordeel trekken van den bloei van Amsterdam. Maar blijft de Helder
'gekneld in banden, uit vrees dat Amsterdam schade moge lijden, dan
is het niet mogelijk, dat de Helder immer zijne hoop zie verwezenlijkt.
Ik hoop, dat de diseussien die hier thans gevoerd wordenzullen leiden
om het onregt hetwelk bestaat, het onregt, dat den Helder aangedaan
wordt, te doen ophouden. Zoo zal het bewijs worden geleverddat in
ons Vaderland geenc plaats boven de andere gesteld wordtcn dat men
ook niet tegen het geringste gehucht eenig onregt zou willen plegen.
Dc heer Hackerliet doet mij inderdaad leed, dat de geachte afge
vaardigde uit Zalt-Bommel mij zoo weinig, noch het beginselwaarvan
ik ben uitgegaannoch de daaruit door mij gemaakte gevolgtrekkingen,
begrepen heeft.
Ik meen duidelijk genoeg en bij herhaling verklaard te hebben, dat
ik volstrekt niet was tegen den wenseh van den Helder; dat ik integen
deel het regtmatige daarvan volkomen beaamen gaarne zal medewer
ken tot de vervulling van dat billijk verlangen. Maar ik heb er bijge
voegd te wenschen, dat Amsterdam niet gekrenkt zoude worden in zijne
regten. Met die regten heeft dc Helder niets te maken. Het Gouver
nement heeft inderdaad met Amsterdam eene overeenkomst gesloten.
Dat een contract kan worden aangegaanwaarbij de belangen van een
derde betrokken zijn, kan wel geen twijfel lijden. Het Gouvernement
moet weten wat het in dezen doen kan. Ik geloof, dat zoo de geachte
afgevaardigde uit Zalt-Bommel mij goed begrepen had, hij zich de
moeite bespaard zou kunnen hebbende woordendie hij gebezigd heeft,
te uiten.
De heer van der LindenEr zijn in deze discussie zaken aangeroerd
welke mij beletten te zwijgen. Ik zal echter slechts twee punten kortelijk
aanroeren. Vooreerst is er gesproken over onvrij territoir. Naarmijn
inzien en uit een regtskundig oogpunt, kan er hoegenaamd geen twijfel
bestaan of de Helder heeft regt te verlangen, dat het ontslagen worde
van de banden van het onvrije territoir. Art. 178 van do algemeene
wet van 26 Augustus 1822 is, mijns inziens, volstrekt duidelijk. Het
argumenthetwelk ik bij eene vorige discussie omtrent deze zelfde zaak
heb hooren aanvoerenbestond daarindat men in het algemeen wel wil
de toegevendat de Helder moest beschouwd worden als eene stad als
een fortmaar dat men dit niet kon toegeven met het oog op de fiscale
wetgeving. Het argument schijnt mij bovenmate zwak en onvoldoende.
Onze wetgeving is één. Ik ken geen onderscheid tusschen fiscale en
niet-fiscale wetgeving, dan dat dc fiscale wet ruim moet worden uitge
legd voor den belastingpligtigcnaauw en streng toegepast tegen den
fiscus. Overigens is onze wetgeving één. En wanneer ik nu zie dat de
bepalingen omtrent het onvrije territoir niet zijn geschreven voor de
stedenniet voor de fortenen zie dat het Gouvernement zelf den Hel
der brengt in de klasse van de forten, \an de versterkte steden, dan
dunkt mij dat het argument getrokken uit het quasi-onderscheid van
fiscale en niet-fiscale wetgeving volstrekt van onwaarde blijkt te zijn.
Het tweede punt is dat hetwelk de geachte afgevaardigde uit Amster
dam in het midden heeft gebragt, toen hij zeide: dat men geen verkre
gen regten moest krenken." Mijne Heeren, ik ben zoo als hij een vij
and om 0111 een verkregen regt, welk ook, niet te eerbiedigen en iets te
doen waardoor dat regt zou kunnen gekrenkt wordenmaar ik betwijfel
of hier een verkregen regt bestaat, ja ik heb de overtuiging dat het te
gendeel waar is. Ik zeg in de eerste plaatswanneer ik volgen wil het
gehouden betoog, waar is liet contract? Ik vind het nergens, het be
staat nietalthans ik heb uit de rede van den geachten spreker niets an
ders gehoord, dan dat er zou bestaan een Koninklijk besluit waarin
wordt gesproken van bepalingen daarbij in het vervolg in achtte nemen.
De spreker zelf, naar mij voorkomt, hecht ook niet veel aan dat verkre
gen regt; daarvan sprekende heeft hij immers er bij gevoegd dat het regt
van de Kegering om den Helder tot eene los- en ladingplaats te verhef
fen, is een onmiskenbaar regt." En nu kan ik mij niet voorstellen dat
aan de eene zijde een onmiskenbaar regt zou bestaan om iets te doen
terwijl men aan diezelfde zijde zou gebonden zijn door eene overeenkomst
0111 datzelfde niet te doen. Maar behalve dat, en dit is het hoofdpunt
in dezen laat het stuk zijn in zoo deugdelijken vorm als men maar wil
dan is hier altijd een onderwerpwaarover niet gecontracteerd kon, noch
mogt worden. Het gold hier een onderwerp niet van privaat, maar van
publick regt. Daarover was noch de regering van Amsterdam, noch de
Koning bevoegd om een contract te sluiten. Er kon dus geen rcgtsgcl-
dige voorwaarde worden gesteld, er kan cr gceue bestaan die, of aan
Amsterdam eenig regt geeft, of dc handen van liet Gouvernement kan
binden om regt te doen. Men gewaagt van aanspraak op vergoeding.
Maar, welke vergoeding? Voor dat millioen dat Amsterdam gegeven
heeft? Ten behoeve van wie heeft liet dat gegeven? Wel van zich zelf.
Dat millioen heeft immers gestrekt cm mede dc kosten te dekken van