WEEKBLAD van des HELDER EN BET NIEUWE». K*. 52. 1850. B E R I G T. Even als in vorige jaren, zal het Nummer van 1 Januarij e.k., ook thans weder zijne kolommen open stellen voor eenen Heilwensch aan Verwanten, Vrienden, Bekenden en Begunstigers, onderteekend door eene Alphabetische Lijst der personen, welke daartoe vooraf hunne namen en kwaliteiten in den loop dezer maand, aan den Uitgever van dit Week blad, of aan H1I. L. Verhetj en N. Vroon, aan den Helder, zullen hebben opgegeven. Van eiken Onderteekenaar wordt gevorderd de vooruitbetaling van Vijftig Cents, ten voordeele van de Algemeene Armen dezer plaats. Wij hopen op eenen rijken oogst voor de behoef- tigen dezer Gemeente. Redevoering van den heer Thorhec- Ae, Minister van Binnenlandsclie Zaken gehouden hij de alge meene beraadslagingen over de begrootings- wetten voor 1851. ACHTSTE JUIUIS. Dit Weekblad wordt eiken Maandag-morgen ttitgegeren bij C. BAKKER Bz te Nieuwe Diep. D* I'rij. ia 80 Cts. in de drie maanden en voor 4» buitensteden franco per post 90 cents. Men abonneert zich bij de Boekhandelaren en Postkan toren zijner woonplaats, MAANDAG VGEtt Hjj. ADVERTENTIE?} gelieve men ongeregeld aan den Uitgever in te zenden, uiterlijk Zaturdags dea middags ten 12 urede prijs van 1 tot i regels is 60 centen voor eiken regel meer 15 centen behalve 35 centen zegelregt voor elke j laatsing. 23 S» B E BI a E 16. STAATKUNDIGE BESCHOUWINGEN, VEKTOOGEN ünz. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb mij zeiven gevraagd., of ik na hetgeen ik in deze vier dagen heb gehoord het woord nog zoude opvatten. Vol strekt noodig schijnt het mij niet. Sommige punten, in den loop dezer discussie ten aanzien der begrooling van Cinnenlnndsche Zaken ip het raid den gebragt, worden, meen ik, beter, meer overeenkomstig de orde be handeld wanneer het hoofdstuk m beraadslaging zal zijn. En bij die gelegenheid zal ik bijzonder gaarne èn raet den spreker uit de hoofdstad, èn met eenige andere sprekers, mij begeven in eene vergelijking van die begroeting zoo als zij is voorgesteld voor het volgende jaar, met vroegere. Die punten thans daargelaten vrat .is er na de rijke rede vau mijn ambt genoot, naast mij gezeten, overgeblevsu Ja, de naam van den Minis ter van Binoenlandsche Zaken weergalmde in deze discussie dagelijks en bijkans ieder uur. Deze discussien zijn geweest rijk in persoonlijkeik zal niet zeggen aaDvallea, maar aanmerkingen tegen mij gerigt. Ik kan niet zeggen, Mijne Ileeren, dat die eigenschap dezer beraadslaging de be geerte om het woord te voeren bij mij heeft versterkt. Moeijelijk heb ik ten allen tijde den weerzin overwonnen om personaliteiten af tc weren of te spreken van mijn persoon. Ik beo daarenbovenik geloof dat ik bet dus zal mogen noemen in het vuur van de publieke beoordeeling te lang geweest, dan dat ik mij veel zou bekreunen om een of ander schot met los krui I. Zoo weinige ligtvaardige berisping is ten mijnen aanzien in liet midden gebragt, zoo menige valsche uitleg gehecht aan woorden, door mij gebruikt of in druk gegeven,- berispingen en valsche uitleggingen, van welker onjuistheid eik zich ieder oogenblik kan overtuigen, dat bet mij in den regel niet voorgekomen is d«r moeite waardig te zijn, eene poging tc doen om die tc wederleggen. Dit zelfde is mij ook wedervaren meer dan eens in den loop dezer discussie, en ik meen aan de Kamer geen lijd door we derlegging te mogen rooven. Een enkel voorbeeld slechts. De afgevaar digde uit Rotterdamoud-Minister van Koloniën [de heer RaudJ heeft mij verweten dat ik in 1845 het Iste hoofdstuk van (ie begrooting had afgestemd omdat er ƒ50,000 op waren gebragt tot onderhoud van de Ko ninklijke paleizen, ais vaste post; dat ik toen afgestemd had het hoofd stuk van Justitie, omdat ik eischte dat al de poften, die daarop voorkwa- men zouden worden verminderd met J. Toen ik dat hoorde, Mijne Ilee ren, herinnerde ik mij niet wat er was voorgevallen. Ik moet erkennen dat ik meermalen beschuldigingen tegen mij heb hooren inbrengen, die mij vreemd voorkwamen,* maar dete, vooral de tweede, schenen mij zóó vreerad, dat ik de Staats-courant heb geraadpleegd. Ik verwijs den ge- achten spreker naar diezelfde courant. Wat blijkt daaruit? Dat, wat ba- treft het eerste punt, de hoofdreden van de toenmalige afkeuring, die ik gedeeld had met zoo vele leden der Kamer, daarop berustte, dat men die begrooling wilde doen aannamen, zonder dat ondeizoek, hetgeen door vela leden noodig werd gekeurd. Op dat oogenblik werd de rekening van een vroeger dienstjaar gedrukt, maar was zij nog niet overgelegd; en verlang de men meerdere regtvaardiging van zoo menigen post der begrooting, dan men uit de toelichting des Gouvernement» had verkregen. Dit was eene algemeene bedenking, die ook gold voor het eerste hoodstuk. En nn het hoofdstuk van Justitie. Hetgeen de spreker uit Rotterdam daarover in het midden heeft gebragt, is een blijk van onnaauwkeurige herinnering, niemand kwalijk te nemen, na een tijdsverloop van vijf jaren maar, wan neer hij de Staats-courant inzietdan tal hij onlvrareu dat er geen de minste grond voor hetgeen hij mij heeft aangewreven bestaat. Ik zal ei niet meer van zeggen. Er zijn evenwel eenige punten, waartegen ik in bet belang der Rege ring eenige bedenkingen meen te mogen, welligt te moeteu aanvoeren. Ik geloof, dat ik die punten zal kunnen brengen tot drie hoofden. Vooreerst heeft men gespioken, dikwerf en in zeer verschillenden zin gesproken, over onze opvolging aan liet voiige Gouvernement. Jki llU Iwn^jde plaats is de poiitische strekking van dit Ministerie heMwfcderwerp varkmenig^ rede geweest. En in de laatste plaats heb ik v«? gehorVfit- ov|£ oiVze genwoordige betrekking tot de Kamer. Die djfè pu&tep^Ueö^ïüij aan-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1850 | | pagina 1