NEGENDE JAARGANG. ff. 3, IiET c Dit Weekblad wordt eiken Maandag-morgen aitgegeven bij O. BAKKEIl Bz te Nieuwe Diep. ©s i'rijs is 80 Cts. in de drie maanden en voor dis buitensteden franco per post 80 cents. Men aöoaneert zich bij de Boekhandelaren en 1'ostkan- taj'sn zijner woonplaats. ïïaiid Ae !85ï, ADVERTENTIEN gelieve men ongezegeld den Urtgever in te zenden, uiterlijk Zaturdagsdas middags ten 12 urede prijs vau 1 lot i regels is 60 centen, voor eiken regel meer 15 centen, behalve 35 centen zegelregt voor eike plaatsing. 13 J A S 0 A II IJ. STAATKUNDIGE BESCHOUWINGEN, VEKTOOGEN enz. Redevoering van den Heer Mr. H. J. Smit, bij de beraadslaging over de wet op de middelen, voor zoo verre deze rede betrekking heeft, op de regten en belangen dezer Gemeente. Mijne Iieeren ik heb bij de behandeling dezer wet over eene andere, eéne zeer gewigtige zaak lot de Regering en tot u te spreken, eene zaak die naar mijn oordeel bij de begrooting en dan juist bij deze wet en geen andere te huis behoort omdat zij in verband staat tot de opname van de in- en uitgaande regteu onder de middelen eene zaak die te regt de sym pathie van velen zoowei binnen als buiten deze Kamer bezit en verdient, de zaak van den Helder. Misschien verwondert het sommigen uwer niet dat te dezer gelegenheid daarvan gesproken wordt, maar dal ik erover spreek, ik die dat tot heden naliet. En van waar dat stilzwijgen tot hiertoe bewaard? Niet omdat ik er geen belang in stelde, niet omdat ik die zaak van weinig gewigt achtte voor ons gewest en vooral voor ons Vaderland. Neen, Mijne Iieeren, uit geheel andere, zeer voldoende reden zweeg ik. Weet toch dat kieschheid mij verbood mij ten verleden jare te mengen in de discussie, eensdeels omdat ik reeds voor lange ijverig werkzaam was om aan de gemeente den Helder regt te verschaften, en de toenmalige stand der zaak ten verleden jare mij was bekead s anderdeels omdat ik eenige gegronde reden ha l te vermoeden dat het hoofd-kiesdistrictwaarin ik vroeger was gekozen, bij dat van Alkmaar kon worden gevoegd en ik zelfs den schijn wenschte te vermijden mij bij aanstaande kiezers te willen in sinueren. -Die toestand bestaat voor mij niet meer, die omstandigheden zijn veran derd en misschien ia in dat tijdsverloop van één jaar de positie der IIel— dersclie quaestie niet vooruitgegaan. En verpligt en opgewekt gevoel ik mij nu om zoo kort en zoo eenvoudig mogelijk de aandacht der Regering en van u bij die zaak te bepalen. Ik zeg zoo kort mogelijk, Mijne Iieeren, en dat kon en zal waarheid *ijn, want misschien is de opmerking niet geheel onjuist, dat naar mate eene zaak op meer grondige regten steunt, zij zooveel te minder woorden rijkheid vereischt. Ik zal daarom voor u niet uitweiden, Mijne Eeeren over het billijk verzoek en de regtmatige aanspraak der gemeente den Ilelder, om te wor den onttrokken aan het onvrije territoir en tot lig- en losplaats te worden aangewezen, eene vrij-verklaring naar mijn oordeel niet te weigeren krach lens art. 178 van de algemeene wet van 26 Augustus 1822; vooral ook in verband tot het Koninklijk besluit van 8 Julij 1844 waarbij de Ilelder is verklaard tot eene vesting. Ik zal u niet wijzen op het weinige nut en voordeel dat ons gewest en I ons Vaderland ,^rekt van onze schoonste en veiligste haven, den sleutel voor den handel op Ncord-Duitschland. Behandelen in het breede zal ik het evenmin met of yoor u, of de oppositie van wege dc stad Amsterdam is gegrond en of de reclame, welke door die stad is ingediend, zoo als blijkt uit de redevoering van den Minister van rinanticn van 17 Junij jh, op bepaalde regten steuqt. De gewigtige discussien toch van den 17den Junij jl.waaraan deel te nemen mij door ziekte werd belet, zal ik nu om de beperktheid van on zen tijd zelfs in korte trekken niet teruggeven. Zij zijn u bekend en hebben naar mijn oordeelen ik meen onbevooroordeeld te zijn zoo veel aan het licht gebragtdat het regt van den Helder onmiskenbaar mag worden genoemd en dat de oppositie en reclame der stad Amsterdam krachtens eenig zoogenaamd contract onjuist en niet gegrond mag hceien, daar ik meen met eenig vertrouwen te mogen en te kunnen beweren dat die zoogenaamde overeenkomst het verzoek en het regt van den Helder niet belemmeren, noch het toestaan der aanvrage beletten kan, wijl zij mij toeschijnt niet anders te bevatten dan deze bepalingen of voorwaar den lo. dat het kanaal zou worden gegraven van Amsterdam af; 2o, dat aan den Kelder door de Regering niet meer zouden worden aangelegd dan twee noodwerven, die toen reeds bestonden. En nu wil ik het u gevraagd hebben, Mijne Iieeren, hos kunnen au zelfs op gronden van billijkheid, cm maar niet van regt te spreken, zoo danige bepalingen liet verzoek van den Helder in den weg staan? Bovendien, zoo het kanaal eens niet ware gegraven, en men in 1820 of daarna den gedruklen toestand der welvaart van Amsterdam had pogen te herstellen door eene afdamming van het IJ en andere daaraan verbon dene werken zou er dan nu wel iemand worden gevonden die zich te gen de emancipatie van den Helder zou willen of kunneu verzetten? Zoo handelende zou men toch aau eike andere stad of gemeente de ver- gunning van lig- en losplaats kunnen betwisten. Maar nu is dat kanaai aanwezig en mag ik het in het wezenlijk belang van Amsterdam rekenen, dat juist nu het verzoek vau den Helder worde toegestaan. Ik toch geloof, dat, zoo die aanzienlijke en achtenswaardige handelsstand van Amsterdam, aan wien noch uitgebreide handelskennis, noch relatien noch groote kapitalen ontbreken 200 die handelsstand van Amsterdam W27,.hij de eerste zal kunnen zijn om zich de groote voordee- len der emancipatie van den Helder te kunnen verzekeren. Door dat ka naal toch is er nu volledige, dadelijke gemeenschap, die, zoo liet erniet ware door Amsterdam zou moeten wordeu daargesteld 0111 de voordeden te geuielen of de nadeelen af te keeren en dan welligt op eigene kosten en niet groolendeels zoo als is geschied voor rekening van geheel het Biijk. En bij zoodanigen stand der quaestie bij dusdanige naar mijn oor deel gegronde overwegingenmag ik het niet nalaten om de weigering van het verzoek van den Helder, tot op dit oogenblik door de Regering volgehouden onverklaarbaar te noemen. Ik zeg onverklaarbaarMijne Heerenvooral met terugzigt op onze nieuwe vrijzinnige scheepvaart-wetgeving. Was er toch immer eene aanleiding om dat zoo gewenschle met de al gemeene billijkheid overeenkomende regt te verleenen,* was er ooit een oogenblik schooner voor de emancipatie van den Helder; spraken immer de algemeene belangen des lands dringend voor dien maatregel, het was op dat oogenblik, toen de beginselen, welke bij de scheepvaart-wetten zijn gehuldigd, aangenomen zijn en afgekondigd, Het was toch op dat oogenblik, dat, daar eeiie^pootc re concur ren hee meerdere inspanning en waakzaamheid zou <b«ehen juis^He schoons onvergelijkelijke haven zou behooren te iijrihj^egjej^ten iu o^n strijdyHfe

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1851 | | pagina 1