WEEKBLAD van den
HELDER en het NIEUWEBiEP.
N°. 5.
1852.
Regeling der politie, ten aanzien van
besmettelijke veeziekten.
-
TIENDE JAARGANG.
Dit Weekblad wordt eiken Maandag-morgen
uitgegeven bij C. BAKKER Br., te JYieuwediep.
De prijs is 80 cents in de drie maanden en voor
de buitensteden franco per post 90 cents. Men
abonneert zich bij de Boekhandelaren en Postkan
toren zijner woonplaats
MAANDAG
ADVEUTENTIEN gelieve men ongezegeid aan
den Uitgever in te zenden, uiterlijk Zalurdags de»
middags ten 12 ure; de prijs van 1 tot 4 regols
is CO centen, voor eiker, regel meer 15 centen,
behalve 35 centen zegelregt voor elke plaatsing.
23 J A N U A IS IJ.
STAATKUNDIGE BESCHOUWINGEN, VEKTOOGEN enz.
In de zitting van den 5 December is bij de Tweede Kamer der
Staten-Generaal een ontwerp van wet ingekomen, dat bestemd is
om aan een Ianggevoelde behoefte te voldoen.
Op de landhuishoudkundige congressen en in andere landbouw-
vereenigingenwerd herhaaldelijk aangedrongen op eene regeling
der policie, ten aanzien van besmettelijke veeziekte, en adressen
ontworpen aan de liegering en aan de beide Kamers der Staten-
Generaal, dat in de bestaande behoefte mogt worden voorzien.
Het onderwerp is echter zeer moeijelijk, want het komt daarbij
niet alleen nan op het voorschrijven van afdoende maatregelenmaar
die maatregelen moeten tevens zoo weinig belemmeren, dat het
middel niet erger worde dan de kwaal.
De ziekte onder het vee treft alleen als vernieling van zekere
waarde. Brengen de voorzorgmaatregelen zoo veel belemmering in
den handel, of lasten op den veehouder, dat zij hem meerkosten,
dan het gemiddeld verlies door de ziekte, hij zal liever de kansen
staan van besmetting dan de zekere verliezen, door de voorzorgsmaatre
gelen te lijden. Van hier, dat het adres van het landhuishoudkundig
congres in 1850 te Leiden gehouden, bij de landlieden in Noord-Hol
land over het algemeen weinig bijval vond, men vreesde blootgesteld
te worden aan zekere schade om een mogelijk verlies te ontgaan.
Het schijnt ons toe, dat het thans voorgedragen ontwerp, die
klip, zoo veel mogelijk was, heeft vermeden.
Ieder veehouder wordt verpligt het veedat kennelijk of vermoe
delijk door ecne besmettelijke ziekte is aangetast, af te zonderen,
zoodat het met geen ander vee in aanraking kan komen. Hij geeft
daarvan tevens dadelijk kennis aan den Burgemeester, die het vee
doet onderzoekenenwat besmet of verdacht bevonden wordt
waarmerken. Te gelijk wordt aan den hoofdingang van het erf,
den stal, of de weide, het bestaan der besmetting met zigtbare
teekenen aangewezen.
Indien wij deze bepalingen wel verstaan, dan zal alleen het stuk
vee, dat door eene ziekte is aangetast, worden gewaarmerkt. Het
woord verdacht, dat het ontwerp in art. 4 bezigt, zal dan zijn,
verdacht van ziek te zijn aan eene besmettelijke ziekte. Neemt
men echter aan, dat ter wille van een enkel ziek beest een gansche
stal, als verdacht kon beschouwd worden, dan zoude de maatregel
weer veel duurder den veehouder te staan komendan de ziekte.
Zoo lang een stuk vee gezond is, moet het nimmer als een ver
dacht stuk vee kunnen worden gewaarmerktmaar ter vrije beschik
king van den eigenaar blijven.
De twijfel die bij ons rijst, zoude ligt weg te nemen zijn, indien
art. 4 bepaalde: op last van den Burgemeester wordt het zieke vee
door het verslag van den vee-inspecteur als besmet of verdacht aan
gewezen gewaarmerkt.
De pligt tot het doen van aangifte berust niet alleen bij den
eigenaar, maar ook bij den veearts, die evenzeer als de eigenaar
bij verzuim met gevangenisstraf en geldboete wordt bedreigd.
Die arme veeartsenhun toestand is niet benijdenswaardig. Over
al op hunnen weg vinden zij, als concurrenten, empirici, die ge
woonlijk een ander beroep uitoefenende, voor klein geld de vee
houders helpen en dikwijls meer vertrouwen genieten dan de veearts.
Nu zal de veearts bovendien nog gestraft worden, indien hij zijne
kalanten niet surveilleerten niet aan het licht brengtwat de vee
houder wil verbergen. Gelukkig voor hem, dat het zeer moeijelijk
zijn zal, te bewijzen, dat hij wist, dat de besmettelijke ziekte be
stond.
Dat op het eenvoudig verzuim van aangifte gevangenisstraf wordt
gesteld, achten wij niet wenschelijk; wel laat de wet de vrijheid,
om boete of gevangenisstraf uit te spreken, maar dit hangt dan
toch van 's regters goeddunken af. Veeleer zal men genegen zijn
eene vervolging deswegens te provoceren, wanneer er alleen eene
geldboete kan volgendan wanneer men een knappen boer aan
de mogelijkheid eener gevangenisstraf blootstelt. Buren en belen
den zullen veel eerder gereed zijnom mede te werken als het
slechts geld kan kosten, dan wanneer gevangenisstraf dreigt.
Tercgt straft men met gevangenis hen, die merkteekenen onken
baar makenof begraven overblijfselen en beenderen opdelven
dit is meer dan verzuim, dit is eene positive handeling, die men
weet slecht te zijn.
Wanneer de vee-inspecteur verklaart, dat de besmetting heeft
opgehouden, wordt het vee als hersteld gewaarmerkt en de teekenen
bij den ingang van het erf weggenomen.
Het vee, dat als besmet, of verdacht, is gewaarmerkt, mag niet
zonder vergunning van den Burgemeester vervoerd worden; het
moet op de plaats aangewezen blijven. Dit schijnt geen wezenlijk be
zwaar opteleverenindien onze opvatting juist is, dat alleen vee, dat
reeds ziek is, als verdacht gewaarmerkt kan worden.
Gewigtig is het verbod om bet vlcesch te gebruiken van vee
dat afgemaakt is, ter zake eener besmettelijke ziekte.
Dit heeft minder bezwaar, wanneer die afmaking jêpenbaar
gezag geschiedt, omdat in dat geval ecne onteigening voónrt gaat
I